NIOD heeft het rapport van NSB-leider Mussert in handen: „Zijn slechtste cijfer was een vier voor Duits”
Bijna 3 kilometer archiefmateriaal verzamelde het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies over de Tweede Wereldoorlog. In het onderzoek krijgen ook recentere conflicten de aandacht. „Dit is een bruisende plek; hier gebeurt veel.”

Rondvaartboten in allerlei soorten en maten komen voorbij op de Amsterdamse Herengracht. NIOD-directeur Martijn Eickhoff heeft er door de grote ramen van zijn werkkamer een royaal uitzicht op. Niet dat hij veel tijd om te kijken heeft. „Het is altijd druk, en in aanloop naar 4 en 5 mei nog iets drukker.”
Slechts 350 meter bij het grachtenpand vandaan bezetten pro-Palestina-activisten deze morgen het Maagdenhuis van de Universiteit van Amsterdam. In enkele uren tijd richten ze een ravage aan, uit protest tegen de strijd in Gaza. Zo lang er oorlog en geweld in de wereld zijn, blijft het werk van het NIOD actueel, zegt Eickhoff. „Je komt steeds weer dezelfde morele thema’s tegen.”
Vastleggen
In 1997 vond het instituut onderdak in een 19e-eeuws stadspaleis, gebouwd door Jacobus Nienhuys, die zijn fortuin had verdiend op een tabaksplantage in Nederlands-Indië. Architect Abraham Salm ontwierp een statig pand, met een brede trap, grote deuren, ruime kamers, hoge plafonds en houten vloeren. In verschillende bouwstijlen. In de Moorse badkamer zijn plastic eendjes verstopt onder het plexiglas dat de badkuip afdekt.

Nienhuys woonde hier achttien jaar. Daarna deed zijn herenhuis dienst als kantoor-, bank- en gerechtsgebouw. De onderdoorgang naar het koetshuis fungeert nu als entree. De overdekte binnenplaats is ingericht als studiezaal voor bezoekers. Op lange stellingen staan de boeken die over de Tweede Wereldoorlog en andere conflicten verschijnen. Elk jaar komt er 25 meter bij.
„Bij conflicten hebben mensen de behoefte dingen vast te leggen”, stelt Eickhoff. „Dat helpt om ingrijpende gebeurtenissen een plek te geven.” De oproep die onderwijsminister Bolkestein op 28 maart 1944 via Radio Oranje aan de inwoners van bezet Nederland richtte, was dan ook niet aan dovemansoren gericht: schrijf op wat er gebeurt, en bewaar wat later van belang kan zijn. „Wil het nageslacht ten volle beseffen wat wij als volk in deze jaren hebben doorstaan en zijn te boven gekomen”, dan hebben we „materiaal in overstelpende hoeveelheid” nodig. „Eerst dan zal het tafereel van dezen vrijheidsstrijd geschilderd kunnen worden in volle diepte en glans.”

Vondst
Nienhuys’ vroegere keuken is nu ontvangstruimte. Een grote vitrine biedt een indruk van de dagboekschrijvers van wie de aantekeningen in de collectie van het NIOD zijn opgenomen. Van een onderduiker tot een oostfrontsoldaat, en ook van gewone burgers in een ongewone tijd. Verzetsstrijders ontbreken nagenoeg, want die schreven veiligheidshalve zo min mogelijk op. Vrijwilligers zijn inmiddels al jaren bezig de bijna 2000 dagboeken te transcriberen die bij het NIOD zijn ondergebracht.
De start van het onderzoeksinstituut is legendarisch. Medewerkers staken zich in legeruniform en leenden een vrachtauto van de bevrijders. Ze reden naar Duitsland in de hoop archiefmateriaal terug te vinden dat de bezetters hadden meegenomen. Op het ene na het andere adres vingen ze bot, totdat ze hun laatste tip natrokken. In een garage in de stad Ibbenbühren troffen ze een enorme hoeveelheid archiefmateriaal aan. Die werd prompt ingeladen. De vader van de latere burgemeester Cohen lag tijdens de terugreis met uitgespreide armen op de berg om die bijeen te houden. De chauffeur moest een paar keer stoppen omdat er papier van de wagen was gevallen.
Sindsdien is het verzamelen, ordenen en registreren nooit meer opgehouden. Met de actie ”Niet weggooien!” probeerde het instituut jarenlang te voorkomen dat waardevol materiaal zou verdwijnen. Nog altijd heeft een van de ongeveer zeventig medewerkers een dagtaak aan het inzamelen van archieven.
Verstopt
Teamleider diensten Hubert Berkhout gaat voor, de marmeren trappen af, naar de enorme archiefkluizen. Dat zijn er twee boven elkaar, met dank aan de Deutsche Bank die hier een eeuw geleden gevestigd was. Een decimeters dikke deur hangt nog in zijn hengsels, maar dat is alleen voor de sier. Een eenvoudig pasje is nu genoeg om toegang te bieden tot de ondergrondse schatkamers.

In lange rijen rolstellingen staan de archiefdozen hoog opgetast. Materiaal van het Duitse bezettingsbestuur, van het verzet, van Joodse organisaties, van vooroorlogse vluchtelingencomités, van de NSB. Grote collecties herinneren aan de naoorlogse rechtspleging, aan verenigingen waarin oud-verzetsstrijders en andere groepen zich na de oorlog verenigden, en aan strijd en bezetting in Nederlands-Indië.
Berkhout opent een platte doos. Daaruit komen plastic mappen met snippers papier tevoorschijn. Het restant van transportlijsten uit Kamp Westerbork. „Medewerkers voorzagen dat de Duitsers bij nadering van de bevrijders de administratie zouden vernietigen. Daarom typten ze de persoonskaarten stiekem over en verstopten die onder een barak. Een groot deel daarvan kwam onbeschadigd tevoorschijn, maar een aantal bladen was aangetast. Gelukkig waren er ook andere bronnen waardoor precies kon worden gereconstrueerd wanneer en naar welke plaats de Joden werden afgevoerd voordat ze werden vermoord.”

Monopolygeld
In een vitrine ligt een aantal opvallende objecten uit de enorme verzameling die het NIOD in tachtig jaar heeft aangelegd: brieven van de Britse premier Churchill en zijn vrouw, een brief van de Amerikaanse president Roosevelt aan de Nederlandse premier Gerbrandy, kerstkaarten van Hitler uit 1943 en 1944, Duitse bankbiljetten, de oudste bewaard gebleven verzetskrant (nummer 2 van het Geuzenverzet uit 1940), kampgeld uit Westerbork, lidmaatschapskaarten van de NSB, en dagboeken die gevangenen in Nederlands-Indië aanlegden op sigarettenvloeipapier en monopolygeld, bij gebrek aan ander papier. Van NSB-leider Mussert is er niet alleen een kaart die hij aan zijn moeder stuurde, maar ook zijn schoolrapport uit 1911. „Zijn slechtste cijfer was een vier voor Duits”, zegt Berkhout. „Dat heeft hij later wel opgehaald.”
Speurwerk
In de kluizen is het constant 18 graden. Ook de vochtigheid wordt nauwkeurig geregeld. Dat was wel anders in de gebouwen waar het instituut eerder was gevestigd, verderop aan de Herengracht, op de nummers 474 en 346. „Het archief was over de beide gebouwen verdeeld; dat was niet ideaal. De collectie stond in de werkkamers in de kast. Er werd volop gerookt. En het was er veel te warm. We hadden geen studiezaal; bezoekers kregen ergens op zolder een plek.”

Berkhout heeft het meegemaakt; hij werkt hier al sinds 1991. „Ik hoop hier mijn pensioen te halen.” Die trouw aan zijn werkgever is niet uniek: op 16 april namen twee medewerkers afscheid die al sinds 1976 in dienst waren bij wat eerder het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) heette.
Berkhout houdt zich al 34 jaar bezig met dienstverlening aan bezoekers. „Dat worden er steeds meer.” De ooggetuigen van de oorlog vallen weg, en daarmee verdwijnen ook hun verhalen, waarvan een deel nooit verteld is. „Daarom stellen mensen ons vragen en komen ze hier onderzoek doen. De impact van de Tweede Wereldoorlog was enorm, en mensen willen weten wat hun familie heeft meegemaakt.” Het zoekwerk wordt makkelijker doordat de komende jaren veel materiaal wordt gedigitaliseerd.

Standaardwerk
Het onderzoeksinstituut, dat op 8 mei 1945 van start ging, zou maar tijdelijk zijn. Dr. Loe de Jong, de eerste directeur, zette zich echter aan het schrijven van zijn veeldelige standaardwerk ”Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog”, dat in de jaren 1969-1989 verscheen. Grote bekendheid kreeg De Jong door zijn radio- en tv-uitzendingen eerder in de jaren zestig. „Live-uitzendingen, die waren in die tijd uniek”, zegt Berkhout. „De Jong sprak dan meer dan een uur, zonder te haperen. Zo veel kennis had hij. Het volk zat aan de buis gekluisterd.”
De directeur ging in 1979 met pensioen, maar schreef nog tien jaar door. „Hij wordt in boeken over de oorlog nog vaak genoemd. In de trant van: De Jong heeft in zijn standaardwerk geen aandacht gegeven aan... En dat moet dan de rechtvaardiging van het nieuwe boek zijn.”
Polarisatie
Het NIOD bekijkt momenteel het optreden van de Nederlandse Spoorwegen tijdens de oorlog. Deze maand worden de resultaten van onderzoek naar de Amsterdamse gemeentelijke diensten gepresenteerd. „Maatschappelijke sectoren raakten verstrikt in het naziregime. Dat is lang onbesproken gebleven”, zegt directeur Eickhoff.
Het instituut besteedt inmiddels ongeveer de helft van de onderzoekstijd aan conflicten van later datum. NIOD-medewerkers zochten uit wat er misging bij de inzet van Nederlandse militairen in de Bosnische enclave Srebrenica en deden mee aan grootschalig onderzoek naar de koloniale oorlog in Nederlands-Indië. Momenteel wordt twintig jaar Nederlandse betrokkenheid bij de vredesmacht in Afghanistan onder de loep genomen.

Ook andere onderzoeken buiten de landsgrens gaat het NIOD niet uit de weg, zoals de gevolgen van migratie en het lot van Palestijnen in Syrië. „Veel thema’s uit de Tweede Wereldoorlog zijn nog steeds actueel. Je houdt het verleden vitaal door het met heden en toekomst te verbinden. Over dat verleden is vaak geen consensus, dat zie je aan de verschillende meningen over de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië. Het is onze taak meerdere perspectieven te laten zien. Niet neutraal, wel evenwichtig. Vaak is er weinig kennis van de wortels van een conflict. Wij willen laten zien hoe je die opspoort. Betrouwbaar en verifieerbaar. Zonder dat we polariseren.”
