Hoe een Rwandese vrouw de genocide overleefde
De Rwandese Mama Lambert vergaf één van de moordenaars van haar kinderen. „Vergeven is niet hetzelfde als vergeten”, zegt ze echter.

Als Mama Lambert (61) kinderen hoort huilen, stopt ze haar vingers in de oren. Uitgerekend zij – oud-juf op een basisschool in Rwanda. Ze hield van ieder kind in de klas, zegt ze.
Ze houdt nog altijd van kinderen. Dat is het niet. Maar zodra ze hen hoort huilen, herinnert ze zich weer hoe Hutu-moordenaars lange rijen vrouwen en meisjes begonnen „af te werken.” En hoe ze zelf bij een grote kuil ook op haar dood wachtte, haar 1-jarige zoontje op de rug. Al de „afschuwelijke kreten” van degenen die eerst aan de beurt waren, zetten zich vast in haar hoofd.
Mannen, vrouwen, jongens, meisjes werden doodgehakt, vele tientallen, op die verschrikkelijke dag in 1994. „IJzingwekkend gegil, gejammer en doodskreten, in verwarring huilende kinderen en bloeddorstige triomfantelijke verheerlijking van haat smolten samen in dit ravijn van de dood”, vertelt ze in haar boek ”Voor wie niet in wonderen gelooft”.
Voor wie niet in wonderen gelooft schreef ze het. Want Mama Lambert overleefde het drama, samen met haar zoontje Lambert.
Ze vertelt hoe ze intens bad tot God, daar bij die kuil. „Mijn God, U Die almachtig bent, wij gaan sterven. Deze moordenaars roepen dat ze U eerst gedood hebben, voordat ze dat deden met alle gevangen Tutsi’s. Maar ik geloof nog altijd dat er een God is Die niet sterft. (…) In Uw goedheid, red ten minste iemand die kan vertellen wat zich hier heeft afgespeeld. Laat het mij zijn, Heer!”
Bic-pennetje
Ze mocht het zijn. Ze hoorde een stem. „Voilà, la maîtresse”– „kijk, de juffrouw.” Het was een jongen, zijn gezicht verborgen onder bananenbladeren. „Kom mee, uit die rij”, zei hij. Mama Lambert stond moeizaam op en wachtte op wat komen ging. De jongen pakte haar vast en duwde haar weg van het bloedblad. De andere moordenaars sloegen er geen acht op, want er liepen wel vaker militanten even weg met een vrouw, om haar eerst nog snel te verkrachten.
De jongen bleek een oud-leerling te zijn. Hij kwam uit een arm gezin, dat zich nog geen balpen kon veroorloven. „Weet je nog hoe je me in de klas altijd je BIC leende?” vroeg hij. „Ga, vlug. Ga maar ergens anders sterven. Ik kan je niet doodmaken.”
Het vluchtverhaal van Mama Lambert, uit de klauwen van Hutu-milities, zit vol met dergelijke momenten. Drie maanden trok ze rond, met haar zoontje op de rug, opgejaagd door mannen van bloed. Meermalen kroop ze door het oog van de naald. Maar als het bijna misliep, bood een ‘goede’ Hutu haar onderdak en verborg haar. Of kon ze naar binnen bij een vrouw die bij de minderheid van de Twa hoorde.
Mama Lambert is een Tutsi die de genocide van 1994 overleefde. „God heeft me gered. Ik wil getuigen van Zijn grootheid”, zegt ze, tijdens een bezoek aan Nederland. Ze was hier vorige week om het boek ”Voor wie niet in wonderen gelooft” te presenteren. Oud-onderwijzer Hans Dekkers tekende daarin haar hartverscheurende verhaal op.
Geen gezegende meer
Over de verwondering van Mama Lambert ligt echter de schaduw van de dood van honderdduizenden anderen die werden vermoord, enkel omdat ze Tutsi’s waren. „Vergeef ons, wij willen geen Tutsi meer zijn”, smeekten kinderen bij dat grote massagraf voordat de moordenaars op hen inhakten. Anderen zeiden: „Ik ga het tegen papa zeggen!” Het zijn zinnen die Mama Lambert nooit meer vergeet.
Het leed ging haar eigen huis intussen bepaald niet voorbij. Haar man kwam om, evenals vijf van haar acht kinderen, ouders, broer, zus en vele andere familieleden.
Er is zo veel mara, bitterheid, in haar leven gekomen, dat ze geen Beata Mukarubuga meer wil heten, zoals ze is gedoopt. Beata betekent de gezegende. Ze gaat sinds 1994 door het leven als Mama Lambert, naar het zoontje dat op haar rug de genocide overleefde. Het is een naam die toch nog vol hoop is. Want dat ze dat nog is, de moeder van Lambert, noemt ze een regelrecht wonder.
Wat is uw boodschap voor wie niet in wonderen gelooft?
„Ik herinner me hoe ik me met Lambert in het bos had verstopt en hoe de moordenaars met honden naar ons op zoek gingen. Maar ons vonden ze niet. We overleefden drie maanden lang met nauwelijks iets te eten en kregen geen ziektes als malaria. En zo kan ik nog heel veel dingen noemen. Ik kan dat alles niet anders verklaren dan als een wonder. Ik wil anderen vertellen van de genade van God in ons leven.”
Heel veel anderen vonden intussen de dood, onder wie uw man en vijf van uw kinderen. Vindt u het moeilijk te bedenken dat wonderen voor hen klaarblijkelijk uitbleven?
„Je kunt wonderen niet plannen, ze gebeuren. We kennen ook de plannen van God niet: onze wegen zijn niet altijd Zijn wegen. Dat is allemaal moeilijk te vatten, dat klopt. Het was nota bene een buurman die mijn familie heeft gedood. Ik begrijp dat niet. Maar zo ging het: een schoonzoon vermoordde zijn schoonvader, een priester zijn collega, terwijl diezelfde geestelijke in de kerk altijd zei dat we voor God één waren. Ik troost me met de gedachte dat ik mijn verwanten straks in de hemel terug zal zien.”
Had u ooit kunnen bevroeden dat uitgerekend uw buurman uw naaste verwanten doodde?
„In zekere zin wel. We gingen goed met elkaar om, leenden elkaar spullen uit. Maar de genocide van 1994 was niet de eerste uitbarsting van geweld tussen Hutu’s en Tutsi’s. De eerste maakte ik mee in 1959, toen ik zeven jaar oud was. Het was de voorbode van nog veel ergere dingen. En steeds weer beloofden de Hutu’s het niet meer te doen, vergaven we hen, en dan gebeurde het een paar jaar later opnieuw. „Wat zal er in de toekomst nog gebeuren?” vroeg mijn vader zich al af.”
Wanneer wist u dat u de genocide had overleefd?
„Ik verschuilde me met Lambert in het bos toen er twee soldaten op ons afkwamen. Ze vroegen ons wat we daar deden. „We verbergen ons hier”, zei ik. Ze bleken te behoren bij de Tutsi-militie RPF en zochten naar overlevenden. Tegelijkertijd kamden ook Hutu-milities toen nog de bossen uit. Voordat ze zich definitief terugtrokken, wilden ze nog zo veel mogelijk mensen doden. Dat is nóg een wonder: dat de RPF-soldaten ons hebben gevonden, en niet de Hutu-militanten.”
Hoe is het nu met Lambert?
„Hij studeert en het gaat heel goed met hem. Hoe bijzonder dat is, daar kan ik niet over uit. Tijdens onze vlucht heeft hij op het randje van de dood gebalanceerd. Hij begon op een dag hard om zijn vader te roepen en hij gaf een grote prop slijm op. Zijn beentjes verslapten en zijn tong hing uit zijn mond. Als door een wonder vond ik toen aardbeien, die ik fijnkneep zodat hij kon drinken. Drie dagen heeft hij geslapen, tot hij als Lazarus weer verrees.”
Wat deed u na de genocide?
„Ik keerde terug naar ons dorp, en dat was een verschrikking. Het lag er nog vol met lichamen, waarop de honden zich hadden gestort. Alle huizen van Tutsi’s waren verwoest. Iedereen was weg, ook de Hutu’s omdat ze bang waren voor represailles. In een huis zag ik de schoolschriften van mijn kinderen liggen. Toen bedacht ik dat ze allemaal moesten zijn gedood. Later hoorde ik dat een dochter en een zoon de genocide ook hebben overleefd: de een is door een priester gered, de ander is met een Hutu-vrouw naar Congo gevlucht.
Het is een wonder dat ik niet gek ben geworden, zoals vele anderen. Ik had niets meer: geen huis, geen vee, geen man. Ja, één koe had het overleefd.” Ze lacht wrang. „Dat soort dingen blijft me ook bij. Ik kwam een buurvrouw tegen die zei dat een rok van haar het had overleefd. „Dit is ook een overlevende”, zei ze, toen ze het kledingstuk toonde. Het was vreselijk.
Toen later de school weer openging, ben ik niet meer teruggekeerd. Ik ben naar Kigali (de hoofdstad, MW) gegaan en heb daar nog kort voor de klas gestaan. Ik kon het echter niet meer opbrengen.”
Lukte het u het leven daar weer op te pakken?
„Ik ben gaan werken voor Solace Ministries, dat vanuit Nederland gesteund wordt door de stichting Mukomeze. Met deze organisatie begeleiden we slachtoffers van verkrachting tijdens de genocide. De meesten van hen zijn vrouwen, maar er zijn ook mannen bij. De vrouwen zijn vaak door meerdere mannen verkracht, op de meest brute manieren. We proberen hen te ondersteunen door traumatherapie, maar ook door het bieden van onderwijs en vaktraining.”
U hebt de moordenaar van uw geliefden vergeven.
„Het heeft me veel moeite gekost, maar ik heb ondervonden hoe weldadig en helend vergeving werkt. Het was voor mij de enige manier om de moordenaar uit mijn hoofd te verdrijven en om een einde te maken aan wraakgevoelens in me en het gevoel van medelijden met mezelf.
Daarbij komt dat Jezus ons als gelovigen heeft voorgehouden te vergeven. Hij zei: „Vergeef elkaar, zoals Ik jullie vergeven heb.” Toen ik een brief kreeg van de moordenaar wist ik daarom wat me te doen stond.”
Ze is even stil. „Maar vergeven is niet hetzelfde als vergeten. Dat is onmogelijk. Hoe kunnen de slachtoffers van verkrachting vergeten wat hun is overkomen? Ze zijn soms zwanger geworden, hebben kinderen van hun verkrachters. „Slechte herinneringen”, heetten die in Rwanda wel.”
Is het mogelijk om van die „slechte herinneringen” te houden?
„Het is moeilijk, maar we merken dat onze hulp vrouwen helpt om het te kunnen. We proberen moeders hoop te geven voor de toekomst van hun kind.”
Hoe verhoudt vergeving zich tot gerechtigheid?
„Vóór de genocide was er in Rwanda van enige vorm van gerechtigheid geen sprake. Hutu’s die Tutsi’s doodden, werden nooit berecht. Ze konden zelfs parlementariër worden. Dat is nu anders. Ik denk dat gerechtigheid een voorwaarde voor vergeving is. Gerechtigheid doet de dader bovendien nadenken over zijn misdaden, en dat helpt om daar berouw over te krijgen.”
De genocide is inmiddels ruim twintig jaar geleden. Komt u vaak overlevenden tegen die nog nooit over de genocide hebben gepraat?
„O ja. Mensen willen het wegstoppen, verder gaan met leven. Maar het is niet goed, want het komt vroeg of laat een keer bovendrijven. Er zijn ook vrouwen die me nu pas vertellen dat ze verkracht zijn. Sommigen hebben altijd gezwegen uit angst voor represailles of stigmatisering.”
Boekgegevens
Voor wie niet in wonderen gelooft. De veerkracht van een Rwandese vrouw die de genocide overleefde, Mama Lambert en Hans Dekkers; uitg. Wolf Legal Publishers, Oisterwijk, 2015; ISBN 9789462402263; 262 blz.; € 20,00. Het boek is bij dezelfde uitgever ook in het Engels verschenen.