Buitenlandpartijverbod
Verbod op politieke partij in veel Europese landen mogelijk

Her en der klinkt de roep om Forum voor Democratie te verbieden. Maar kan dat in een democratie? In Europa kennen vrijwel alle landen gronden om partijen te verbieden.

Mark Wallet
Spandoek aan het Colosseum in Rome met de tekst: ”28-10-22: we weten hoe het eindigt” – een verwijzing naar de Mars op Rome door Benito Mussoloni in 1922. Sommige critici zien het huidige regime van premier Giorgia Meloni als neofascistisch. beeld AP, Cecilia Fabiano
Spandoek aan het Colosseum in Rome met de tekst: ”28-10-22: we weten hoe het eindigt” – een verwijzing naar de Mars op Rome door Benito Mussoloni in 1922. Sommige critici zien het huidige regime van premier Giorgia Meloni als neofascistisch. beeld AP, Cecilia Fabiano

Dat democratisch gekozen leiders zich kunnen ontpoppen als uiterst ondemocratische heersers, wisten ze in het Europa na de Tweede Wereldoorlog maar al te goed. Direct na de oorlog wilden landen daarom voorkomen dat fascistische of nazistische partijen ooit nog voet aan de grond zouden krijgen.

Oostenrijk verbood in 1945 de Duits Nationaal-Socialistische Arbeiderspartij, terwijl Italië in 1947 het licht op rood zette voor twee fascistische bewegingen. In Nederland sloot de rechter direct na de oorlog de NSB uit van deelname aan de verkiezingen.

Na de val van de Muur reageerden oud-Sovjetstaten op vergelijkbare wijze. Ze pasten ervoor communistische partijen te faciliteren die vraagtekens zetten bij de zojuist herwonnen onafhankelijkheid. Letland, Litouwen, Moldavië en Oekraïne verboden in 1991 daarom communistische partijen. Vanuit hetzelfde idee plaatste Oekraïne na de Russische invasie op de Krim in 2014 twee pro-Russische partijen buitenspel. Recent volgden nog eens elf politieke partijen, omdat die anti-Oekraïens zouden zijn of zouden „collaboreren” met de Russen.

Gronden voor uitsluiting

Het uitsluiten van politieke partijen is op het eerste gezicht vooral iets voor dictaturen en andere gesloten regimes. De praktijk is echter dat veel democratische landen grondwettelijke of statutaire regelingen hebben om partijen de deur te wijzen, stelt politicoloog Fernando Casal Bértoa van de Universiteit van Nottingham. Uit onderzoek dat hij samen met zijn collega Angela Bourne (Roskilde) uitvoerde, blijkt dat het geval voor bijna alle Europese landen. Malta en Slovenië zijn de enige twee landen waar partijen slechts op formele gronden geweigerd kunnen worden. Dan gaat het bijvoorbeeld om een tekort aan leden of slechte verantwoording van giften.

In twintig van de zevenendertig onderzochte landen kwam het sinds 1945 ook daadwerkelijk tot een verbod op politieke bewegingen. Belangrijke gronden waren het uitdragen van antidemocratische ideologieën of „bescherming van de huidige orde.” Zo verbood de Nederlandse rechter in 1998 de extreemrechtse Centrumpartij ’86 op grond van artikel 2.20 van het Burgerlijk Wetboek. Dat gaat over „werkzaamheden in strijd met de openbare orde.”

Promotie of het gebruik van geweld was ook meermaals reden tot een partijverbod. De Servisch Democratische Partij kreeg in 1995 in Kroatië op grond daarvan de opdracht zichzelf te ontbinden. Steun aan een terroristische organisatie is uiteraard ook taboe. Het was in 2003 voor de Spaanse rechter reden voor een verbod op de partij Batasuna, die banden onderhield met de Baskische afscheidingsbeweging ETA. Naar het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan een verbod ook gerechtvaardigd zijn wanneer een partij zich ambivalent uitlaat over geweld of dat niet veroordeelt.

Een handvol landen bestempelt ook een ondemocratische interne partijorganisatie als grond voor een verbod. Duitsland legde deze voorwaarde in 1957 voor het eerst wettelijk vast, later volgden landen als Tsjechië, Spanje en Polen. In de praktijk is deze grond echter nog nooit toegepast.

Interpretatie

Regels zijn één ding, de toepassing is een andere. Wat bijvoorbeeld antidemocratisch is, valt niet met een schaartje te knippen. „Het is een kwestie van interpretatie van het hof”, zegt Casal Bértoa telefonisch.

De Conservatieve Volkspartij van Estland (EKRE) zou volgens hem op grond van de nationale regels in aanmerking komen voor een verbod, maar de Estse rechter is daar nooit toe overgegaan. In dergelijke beslissingen spelen volgens de onderzoeker ook pragmatische overwegingen een rol. „Rechtbanken wegen mee in hoeverre een partij electoraal gezien een deuk in een pak boter kan slaan. Een verbod wordt dan niet altijd gezien als de verstandigste oplossing.”

Jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens rechtvaardigt vrijwel alle toepassingen van verboden op grond van antidemocratische ideologieën. Rond „bescherming van de huidige orde” ligt het echter iets lastiger. Het hof plaatste bijvoorbeeld meermaals de kanttekening dat het streven van een partij naar verandering van de grondwettelijke structuur op zich nog geen grond is voor een verbod.

Sceptisch

Casal Bértoa is zelf sceptisch over de praktijk van partijverboden. Het grootste bezwaar van de wetenschapper is moreel van aard: het is ondemocratisch partijen te verbieden. Hij wijst erop dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een verbod bestempelt als laatste mogelijkheid, in het geval van direct gevaar.

Daarnaast is het volgens Casal Bértoa lastig om consequent te zijn. „Uit onderzoek blijkt dat een duidelijke meerderheid van de Europese bevolking achter de mogelijkheid staat om partijen te verbieden. Maar bedenk wel: als een rechter een partij verbiedt, dan moet dat ook voor altijd zijn.” In de praktijk is dat niet altijd het geval: zo is de partij van de Turkse president Tayyip Erdogan twee keer verboden geweest, maar later via verkiezingen in het zadel geholpen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer