Interview Marianne Witvliet: Het najagen van een ijskoude droom
Schrijfster Marianne Witvliet (1951) is een eilandenmens. „Als je naar een eiland gaat, lijkt het of voor de tweede keer je navelstreng wordt doorgeknipt. Je komt in een andere wereld terecht, los van het vasteland. Dat is magisch. Maar een eiland heeft ook zijn beperkingen, heel letterlijk.”
In haar nieuwe roman ”Boven de robijnen” geeft Marianne Witvliet twee eilanden een glansrol: het ”kleine eiland” Schiermonnikoog en het ”grote eiland” Java. Of misschien zijn het er wel drie en valt ook de Zuidpool in die categorie. Hoofdpersoon Noa omschrijft Antarctica in elk geval als „de heroïsche plek tussen Australië en Zuid-Amerika, omringd door drie oceanen.”
Noa heeft iets met extreme kou in het algemeen en met de Zuidpool in het bijzonder. Geboren in een duinpan op Schier, is ze uitgegroeid tot een eigengereide jongedame die graag fotografeert en vastbesloten is ooit naar Antarctica te reizen om daar de aurora australis, het zuiderlicht, in haar lens te vangen.
Op aandringen van haar moeder begint de bijna 20-jarige Noa in januari 1948 vooralsnog eerst met frisse tegenzin aan een briefwisseling met de uit Zeeland afkomstige Daniël. Hij is als soldaat naar Nederlands-Indië uitgezonden, dat zich probeert aan het moederland te ontworstelen. In een lokaal krantje was een oproep verschenen om ‘onze jongens’ in Indië een hart onder de riem te steken. En zo groeit er een vriendschap tussen Noa en Daniël, aanvankelijk op papier, maar later ook fysiek in Nederland.
Daniël heeft intussen zijn hart verloren aan Nederlands-Indië; hij wil bouwkunde in Delft gaan studeren om daarna terug te keren naar de voormalige kolonie om de bevolking te helpen een betere toekomst op te bouwen. Noa is echter niet bereid hem naar de tropen te volgen; ze wil koste wat kost haar ijskoude droom najagen. Maar de zaken gaan anders dan gepland.
„Ik ben dankbaar dat ik juist tijdens corona aan deze roman heb mogen werken”, vertelt Marianne Witvliet in haar zonnige woonkamer in Nunspeet. „Dit verhaal heb ik echt gekregen, zo ervaar ik het. Anders had ik het erg zwaar gehad in die periode.”
Schiermonnikoog is bekend terrein?
„O ja. Ik kwam er als kind met de Christelijke Jeugdbond van Natuurvrienden om vogels te spotten. Later heb ik achttien jaar in Groningen gewoond en gingen we geregeld met het gezin een dagje naar Schiermonnikoog. Na mijn scheiding mocht ik het huisje van mijn buurvrouw op het eiland huren. Als ik jarig was stortte ze de huur terug op mijn rekening. Ik knoopte een hangmat tussen de bomen en las daar onder meer ”Les Misérables”.”
Hoe is het idee voor deze roman ontstaan?
„Het boek heeft een lange aanloop. Tien jaar geleden kwam ik in contact met een vrouw die reageerde op mijn feuilleton ”Kind van het water” in het Reformatorisch Dagblad. Ze had een bundel brieven die een soldaat vanuit Nederlands-Indië aan haar had geschreven. Of ik daar een boek over kon schrijven. De man was in 1953 omgekomen bij de Watersnoodramp. Ik liep er uiteindelijk in vast, het was gewoon niet mijn eigen verhaal. Maar achteraf was het wel een voorstudie voor deze roman. Want in de jaren daarna ben ik zelf drie keer in Indonesië geweest, met een Molukse vriendin die Maleis sprak. Het land heeft me diep geraakt. De natuur is er overweldigend en de inwoners zijn weliswaar arm maar stralen een rust en een ontspannenheid uit die we in ons opgejaagde rijke Westen niet meer kennen. In 2013 bezocht ik het eiland Gili Nanggu. De ongerepte natuur daar, de groene bijeneters om mij heen: ik heb gehuild van geluk. Die pure beelden koester ik. Ik zal altijd heimwee naar Indonesië houden.
Via mijn moeder kreeg ik later drie lange brieven die een oom vanuit Indonesië naar zijn ouders stuurde. Hij zat daar overigens niet als soldaat, hij had een administratieve functie. Zijn brieven waren zo mooi en gevoelig geschreven, ze inspireerden mij alsnog om een roman te schrijven met een briefwisseling erin. De manier waarop mijn oom de begrafenis van generaal Spoor beschreef, heb ik bijna letterlijk overgenomen. Hij had schrijver kunnen worden, denk ik wel eens. Het karakter van Daniël heb ik lichtjes gebaseerd op dat van de soldaat uit de andere brieven. Een evenwichtige, sympathieke man.”
De roman bestrijkt de periode van 1948 tot 1972. Waarom die tijd?
„De brieven die ik op twee manieren kreeg aangereikt hadden te maken met de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. Ze zetten me op dit spoor. Ik vind het fijn om schrijvend in een tijd te verkeren zonder sociale media. Ik schrijf nog steeds graag brieven. Uiteindelijk paste Indonesië perfect bij mijn plan om twee mensen die als een blok voor elkaar waren gevallen weer bruut van elkaar te scheiden.”
Daniël is kritisch op het Nederlandse optreden in Indonesië in 1947 en 1948. Waren zulke inzichten er al wel in die tijd?
„Indonesië zou je tegenwoordig een derdewereldland kunnen noemen. De armoede is er enorm. Als ik er ben, voel ik plaatsvervangende schaamte voor het gedrag van Nederlanders in het verleden. In de VOC-tijd werden de bewoners niet altijd als mensen gezien. Hollanders gebruikten Indische vrouwen bijvoorbeeld als bijvrouw en dankten ze even gemakkelijk weer af. Ook tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog hebben Nederlanders zich misdragen. Daarom wilde ik graag dat Daniël naar dat land zou gaan om er iets goeds te doen. Uit de brieven van mijn oom kon ik merken dat hij zat met de vraag of het optreden van het Nederlandse leger wel goed was. Die gedachte leefde dus ook in die tijd al wel, het is geen voortschrijdend inzicht achteraf. Ik vind het moeilijk om zelf een gefundeerd oordeel over het verleden te geven, daarvoor is het te complex. Maar ik kan er wel voor zorgen dat mijn personages zich dingen afvragen. Als je bepaalde dingen opmerkt, kun je er ook anders over gaan denken. Daar begint verandering mee. Ik vind het beschamend dat de inwoners van Indonesië, ondanks het VOC-verleden en de Onafhankelijkheidsoorlog, vaak heel vriendelijk zijn tegenover Nederlanders. Dat had ik niet verwacht.”
Daniël is erg gecharmeerd van de rebelse Noa, maar door haar eigengereidheid raakt hij haar juist kwijt…
„Mensen die mij kennen zien dat Noa als persoon op mij lijkt, al ben ik iemand die het juist altijd koud heeft. Het was een uitdaging om me te verdiepen in iemand die van extreme kou houdt. Noa is een eigenzinnig type dat wil losbreken; ze is gedreven, onafhankelijk en jaagt haar eigen dromen na; ze zoekt grenzen op en slaat door in discussies. In mijn ogen is ze niet het leukste karakter in het boek, maar Daniël is meteen verkocht. Als ze elkaar leren kennen is het verschil in persoonlijke ontwikkeling echter groot. Daniël heeft in Nederlands-Indië heftige dingen meegemaakt, armoede gezien, vrienden en inlanders zien sneuvelen. Hij is volwassener en rijper dan Noa, die onbevangen en zorgeloos in het leven staat. Zij is op dat moment niet in staat om haar droom voor een toekomst met hem op te geven.”
Daarvoor is kennelijk een dramatische wending nodig.
„Ik laat het leven hard zijn voor Noa. Sommige mensen hebben dat nodig om iets te leren. Toch besloot ik het verhaal niet in mineur te laten eindigen. Ik wilde ook iets laten zien van Gods zorg door alle omstandigheden heen. Veel dingen moeten nu eenmaal zo zijn, hoe krom het ook gaat in ons leven. Zelf kon ik door mijn scheiding mijn baan als verpleegkundige niet meer combineren met het opvoeden van vier kleine kinderen. Zodoende ben ik een totaal ander vak in gerold. Ik werd redacteur zonder dat ik daar een specifieke opleiding voor had. Hierdoor kon ik mijn schrijftalent ontwikkelen.”
Wat zijn de lessen die Noa in de roman leert?
„Ze is er altijd op gefocust geweest om van het eiland weg te gaan, maar ziet in dat het leven op Schiermonnikoog anders is dan ze altijd dacht. De mensen zijn minder hard dan ze vreesde als opeens blijkt dat ze in verwachting is. Ze wijzen haar niet af, maar waarderen haar om wie ze is.
Noa gaat ook anders naar het eiland kijken. Ze is bereid te bukken en zich te richten op onbeduidende dingen die binnen handbereik zijn: helmgras, parnassia, zandblauwtjes; in plaats van zich te richten op het grootse en spectaculaire zuiderlicht. Het gaat uiteindelijk om de kleine dingen. Geluksmomenten zijn vaak dichtbij te vinden. Noa moet ook leren het kleine op waarde te schatten. Maar ik laat haar wel op een mooi eiland wonen, niet op een kale plek in Oost-Groningen.”
De passie voor de natuur spat van de pagina’s af…
„Mijn boeken zijn heel zintuiglijk, met veel aandacht voor details. Er komen altijd vogels in voor; die vind ik fascinerend. Het is inderdaad een missie om mensen de schoonheid van de schepping te laten zien, of dat nu op Java is of op Schier. Ik sleur de lezers de natuur in. Zeker voor een christen is het belangrijk om die schoonheid op te merken; want alleen dan zul je er op een verantwoorde manier mee omgaan, toch?”
Een minder positief einde van het verhaal was geen optie?
„Ik heb het wel overwogen om Daniël een eigen gezin te geven in de tropen, maar dat kon ik niet over mijn hart verkrijgen. Dan zou ik het verhaal een heel andere wending moeten geven. Een goede plot verzinnen is niet mijn sterkste kant. Ik breng geen geniale wendingen aan in het verhaal. Het gaat mij om de taal, de sfeer. Ik wil de lezer meenemen in een andere wereld. En eigenlijk wilde ik gewoon niet dat Daniël een andere vrouw zou krijgen. Dat zou een desillusie voor Noa zijn geweest. Ik geloof ook dat er mensen zijn die in hun leven maar één liefde kennen. Zo iemand ben ik zelf en Daniël is dat dus ook.”
Boven de robijnen, Marianne Witvliet; uitg. KokBoekencentrum; 319 blz.; € 23,99