Algemeen Reglement 1816 zorgde voor rust in Hasselt
Het Algemeen Reglement dat in 1816 in de Nederlandse Hervormde Kerk werd ingevoerd, heeft in de negentiende eeuw in Hasselt goed gewerkt. Dat stelt prop. Jan Admiraal, die er onderzoek naar deed.
De middeleeuwse Grote Kerk met zijn ruim zestig meter hoge toren neemt een dominante plaats in de Hanzestad Hasselt in. Binnen rijzen de wit gestuukte muren van de laatgotische kerk hoog op. Het dak wordt gedragen door stevige gewitte pilaren. Het schitterende Rudolph Knolorgel in een rode kast is een begrip in Nederland.
Maar er is niet veel tijd om dat alles te bekijken. Jan Admiraal, zoon van koster Jan Admiraal van de hervormde gemeente, gaat voor naar het bijgebouw van de kerk, waar hij zijn studie over het Algemeen Reglement (AR) toelicht.
Admiraal rondde dit jaar zijn studie theologie af aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam. De jeugdwerker van de hervormde gemeente Rouveen-Staphorst is beroepbaar gesteld in de Protestantse Kerk, en bezint zich op zijn toekomst. Hij werkt momenteel, als vervolg op zijn scriptie, aan een onderzoeksvoorstel voor een dissertatie als junioronderzoeker aan de PThU. Het onderwerp boeit hem.
Kerkorde
Het AR was een kerkorde die in 1816 ingevoerd werd door koning Willem 1. Daarmee onderscheidde de toen ontstane Nederlandse Hervormde Kerk zich van de vroegere Gereformeerde Kerk in de tijd van de Republiek. Toen gold de Dordtse kerkorde. Afgescheidenen hebben dikwijls betoogd dat het AR aan de basis stond van de Afscheiding in 1834, omdat het leervrijheid toeliet.
Historica dr. Joke Roelevink was een van de drijvende krachten achter de organisatie van een in 2016 georganiseerd symposium over het AR. Roelevink was vrij positief over het AR. Ze stelde dat er indertijd een goede kerkorde nodig was, dat het AR in die leemte voorzag en dat het jarenlang vóór de Afscheiding goed functioneerde.
Admiraal heeft de werking van het AR onderzocht in Hasselt, de plaats waar hij opgroeide. Hij concludeerde dat het AR zonder problemen, als ‘terkennisnamestuk’ tijdens een kerkenraadsvergadering, in de gemeente is ingevoerd. Hij heeft met name twee casussen onderzocht, een over het financiële aspect en een over het beslechten van een geschil.
Over de financiën zegt hij: „De Gereformeerde Kerk in de Republiek kreeg financiële steun van de overheid. In de Franse tijd werd dat anders. De twee predikanten van Hasselt kregen in 1810 geen traktement meer van de overheid. De kerkenraad becijferde dat er 1400 gulden nodig was voor beide predikanten en hield een collecte in de stad. Die bracht echter slechts 300 gulden op, veel te weinig voor het onderhoud van beide predikanten. De komst van het AR betekende dat er van overheidswege geld betaald werd voor de predikanten en ook voor de kerkgebouwen.”
Ruzie
De student onderzocht ook een ruzie tussen een deel van de kerkenraad en de toenmalige predikant ds. W. H. van Griethuijsen. „De predikant wilde in 1839 de tweede kerkdienst in Hasselt vervangen door een bidstond. Het kwam tot een ruzie in de kerkenraad. De ouderlingen en diakenen gingen niet akkoord met zijn voorstel. Daarop diende ds. Van Griethuijsen een klacht in bij het classicaal bestuur van Zwolle. Dat stelde hem in het gelijk. De broeders werden geschorst. Er volgde hoger beroep bij het provinciaal kerkbestuur. Hugo van Zuylen van Nyevelt, de toenmalige minister van Eredienst, gaf het dringende advies om de zaak in der minne te schikken. Dat is gebeurd. De tweede dienst bleef in stand. De ouderlingen en diakenen werden niet geschorst maar kregen een berisping. Het doel van het AR was matiging en verzoening en dat was in dit geval gelukt.”
Speelde de leer niet mee?
Admiraal: „Nee, dat speelde hier niet. Zowel de twee predikanten als de kerkenraad waren gevoelig voor verlichte invloeden, zoals die toen naar voren kwamen in de kerk. Pas later trok de orthodoxie hier aan het langste eind. De tegenstellingen tussen verlicht en orthodox komen hier pas later op scherp te staan. Misschien heeft dat te maken met de rol van schoenmaker K. van Genne, die in Hasselt een afdeling van de evangelisatievereniging ”Vrienden der Waarheid” oprichtte, maar zich niet afscheidde van de kerk. De leden bleven tijdens hun bijeenkomsten collecteren voor de hervormde gemeente van Hasselt. Vanaf 1906 wordt de gemeente tot de Gereformeerde Bond gerekend.”
Uw studie zegt dus niets over het AR en de Afscheiding?
„Nee, deze kwesties betreffen het gewone functioneren van het AR. Er was overigens wel een probleem over de leer door de invoering van het AR. Hierdoor waren de Drie formulieren van enigheid niet meer beslissend over de leer. Het AR heeft er alles aan gedaan om vraagstukken over de leer buiten de orde te stellen. Er deden zich later inderdaad leerproblemen voor. De vraag is wel of dat in de achttiende eeuw anders was. Ook toen waren er leerkwesties, waarover vaak geen uitspraak werd gedaan. Mogelijk ga ik verder onderzoek doen naar de werking van het AR. Wie weet wat er dan boven water komt.”
Hoe kijkt u tegen de Afscheiding aan?
„Ik heb er wel begrip voor. Ds. De Cock van Ulrum heeft het er wel een beetje naar gemaakt dat hij buiten de Nederlandse Hervormde Kerk kwam te staan, maar hij is op een vervelende manier buitenspel gezet.”