Mens & samenlevinghet gesprek
Minie van de Weg (90), vruchtbaar in de woestijn

Terwijl ze de ene na de andere baby ter wereld hielp, veranderde het emiraat waar Minie van de Weg woont razendsnel. Van een achtergebleven Arabische uithoek werd het een bloeiende metropool. Te midden van al die veranderingen was de Nederlandse Minie een van de constante factoren. Ze was er in de jaren 60, ze is er nu, en ze wil er blijven. Tot het eind.

Jacob Hoekman
beeld Jacob Hoekman
beeld Jacob Hoekman

Wie Wilhelmina van de Weg (90) bezoekt in haar huisje in Fujairah, Verenigde Arabische Emiraten, vertrekt niet met lege handen. Zelfs niet als ze aan haar stoel is gekluisterd vanwege een botbreuk in haar linkervoet. Allereerst is daar een pak speculaas uit Nederland. „Ik mag het toch niet meer hebben, er is suikerziekte bij me geconstateerd.” Dan is daar haar boek, een lijvig fotoboek van haar veelbewogen leven in dit kleine Arabische emiraat sinds de jaren 60 met een voorwoord van de emir. „Ik kan nu niet opstaan, maar het ligt daar voor je klaar.” En ten slotte is daar een complete maaltijd van verse vis en rijst, net afgeleverd door het paleis van de emir. „Ze brengen altijd te veel, ik kan dat nooit op. Neem maar mee voor je gezin.”

Uw banden met het paleis zijn blijkbaar warm.

„Voordat je verdergaat: je moet gewoon ”je” en ”Minie” zeggen, hoor! Of ”Moena”, zo noemen de mensen mij hier. En ja, we zijn hier gezegend met mensen die om ons geven.” Ze knikt naar de verse melk die voor haar op tafel staat. „Die is zojuist gebracht door de chauffeur van de zus van de emir. Jarenlang zorgt deze vrouw daar al voor, elke dag.”

Die banden gaan terug naar het allereerste begin, legt Minie uit. De bevolking van het emiraat van Fujairah, nu onderdeel van de Verenigde Arabische Emiraten, moest toen niet veel hebben van de twee dames die in de jaren 60 als verloskundigen neerstreken in dit kleine stadje. Een van hen was Minie, de andere de Britse Joan. De mensen keken de kat uit de boom en meden de twee aanvankelijk. Maar de emir zag kansen. Een ziekenhuisje, dat was hier nog niet. En dus schonk hij de dames een stuk grond om een kliniek op te bouwen. Nu, bijna zestig jaar later, woont Minie hier nog steeds – als laatste der Mohikanen. Samen met twee andere dames op leeftijd die eveneens decennia in het ziekenhuisje hebben gewerkt, en die net als zij vergroeid zijn geraakt met het land en met de mensen.

18570891.JPG
beeld Jacob Hoekman

Jullie kliniek was in 1967 de eerste in de regio.

„Klopt. De Verenigde Arabische Emiraten bestonden nog niet eens als land. In die tijd was er nog geen stromend water en geen elektriciteit. Er waren zelfs geen wegen.

Met giften kochten we een Landrover, waarmee we ons ook zonder aangelegde weg konden verplaatsen. Maar het ging langzaam. In die tijd kostte het ons soms wel acht uur om in Dubai te komen – nu kun je dat in een uurtje doen. We kwamen vaak vast te zitten in het zand. Daarom namen we altijd planken mee en schoppen. Zand weggraven, plank onder het wiel en dan konden we weer een meter vooruit. We werden er experts in.

Maar het bleef oppassen, zeker als een wadi volstroomde door een regenbui in de bergen. Dan had je kans op ”flash floods”, plotselinge overstromingen. Ik heb ze gezien, vanaf een hoge plek. Toen kon ik me voorstellen hoe dat is gegaan bij de Rode Zee, waar de Egyptenaren verdronken. O man, dat water komt aanrollen als een muur. Het sleept alles met zich mee.”

Waar komt de drive om levenslang naar het buitenland te gaan vandaan?

„Wij woonden altijd al in het buitenland. Vader was zendeling, ondersteund vanuit de zelfstandige evangelische gemeente Luctor et Emergo in Oldebroek. We woonden op Java toen de oorlog kwam. Mijn moeder, mijn twee zussen en ikzelf moesten vluchten, halsoverkop. De Japanners vlogen in V-formatie boven ons hoofd en overal om ons heen vielen bommen neer. Alles brandde. In de dagen daarna stierf mijn moeder plotseling aan een hartaanval.

Kort daarna werd vader opgeroepen door de Jappen. Hij moest het kamp in. Ik herinner me hoe moeilijk we het voor hem gemaakt moeten hebben als jonge meiden. We hingen aan zijn broekspijpen. Vader, niet gaan! Maar hij had natuurlijk geen keus.

We bleven dus met z’n drieën over; mijn oudere zus, mijn tweelingzus en ikzelf. Ik was een jaar of acht. Ook wij moesten het kamp in. Het was een verschrikkelijke tijd. Maar we kwamen erdoorheen. En wonder boven wonder kwam zelfs vader na de oorlog terug uit het kamp – vel over been. Ik hoorde later dat hij alleen in leven is gebleven omdat ze hem dwongen om wat theelepeltjes medicijnen te nemen. Eentje voor Alie, eentje voor Minie, zeiden ze dan. Voor zijn dochters slikte hij het door.”

18570889.JPG
beeld Jacob Hoekman

Heeft u… excuus, heb je überhaupt ooit in Nederland gewoond?

„Zeker. Na de oorlog gingen we naar Nederland. Daar heeft vader nog tien jaar geleefd. Zelf werkte ik toen bij Shell. Dat is ook de tijd waarin ik geroepen ben. Tijdens een jeugdweekend vertelden twee zendelingen over een man zonder armen en benen die met een stralend gezicht over Jezus zat te vertellen. Het was alsof ik een stem hoorde: Jij hebt wél armen en benen. Wat doe jij? Dat was voor mij een beslissend moment.

In Engeland, tijdens een voorbereidingstraject, ontmoette ik mijn latere collega Joan Elliot. Het was nog lang onduidelijk voor ons waar we terecht zouden komen, totdat we hoorden over de nood in wat toen nog de Trucial States heette, de voorloper van de Verenigde Arabische Emiraten. Daar kwamen we in 1964 terecht.”

Was het leven gevaarlijk in die eerste tijd? Stammenstrijd kwam toen nog volop voor op het Arabisch Schiereiland.

„Daar hebben we nooit over nagedacht en we zijn er ook nooit bang voor geweest. Ik weet wel dat er in de begintijd een soort voodoospreuken werden uitgesproken. Dan zeiden ze: Zie je die man daar? Die gaat morgen dood. En dan gebeurde dat ook. Later heb ik gehoord dat ze dat ook bij ons hebben geprobeerd, want niet iedereen moest in het begin veel van ons hebben. Maar het heeft geen werking gehad. Ik heb er eerlijk gezegd ook nooit over gepiekerd. We konden toch schuilen bij de Heer?”

Met kerkmuren heeft Minie niet zo veel. Haar leven is gewoon een leven met „de Heer”, zoals ze dat keer op keer uitdrukt. De kerk waar ze vandaan komt? De officiële naam wil haar maar niet te binnen schieten. „De Luctorianen in Oldebroek, noem ik ze maar. Ze zijn onafhankelijk. En ze hebben niet alleen mijn vader altijd gesteund, maar ook mij – tot vandaag de dag. Er zijn mensen die voor me hebben gebeden, tientallen jaren lang, terwijl ik er niets van wist. De trouw van de Luctorianen was beschamend voor mij.”

18570892.JPG
beeld Jacob Hoekman

Heb je weleens heimwee gehad in al die jaren?

„Heimwee is een groot woord, want naar welke plaats zou ik heimwee moeten hebben? Ik ben mijn hele leven op stap geweest. Wel heb ik momenten gehad dat ik heb gezegd: Heer, ik kan het niet meer aan. U hebt me hier gebracht, dus U moet me erdoorheen helpen. Ik kan het niet. En Hij deed het dan ook. Maar het bleef zwaar, zeker in die eerste tijd zonder elektriciteit. We sliepen dan weer binnen, dan weer buiten, maar het was overal heet en de luchtvochtigheid was enorm.”

In de jaren 60 en 70 was er in de Arabische Golf nog weinig medische kennis.

„Ja, we waren halve dokters. We hebben aan duizenden vrouwen ijzersupplementen gegeven. De vrouwen hadden vaak een lage hb-waarde omdat ze geen goede voeding hadden. Ze aten dadels, kaas van geitenmelk en soms vis en rijst. Heel veel mensen hadden een tekort aan ijzer.

Tot uit Oman en Iran kwamen ze naar ons toe voor onze tabletten. Zwangerschapstabletten, noemden ze die. Die hebben we niet, zeiden we dan. Maar ze bleven volhouden. En inderdaad hielpen die ijzersupplementen soms om het lichaam zo gezond te krijgen dat een vrouw zwanger kon worden, maar het was natuurlijk niet onze bedoeling dat ze als zwangerschapstabletten bekend kwamen te staan.

Er waren meer van dat soort overtuigingen. Zo was er in het begin bij de bevolking de slechte gewoonte om zout bij de vrouw naar binnen te stoppen. Tegen infecties, zeiden ze dan. Wat hebben we daartegen gevochten! We hadden een vrouw die helemaal afgesloten was door het zout. Die vrouwen barstten letterlijk dood.

En dan was er de praktijk van ”wasm”, dat gebeurt nog steeds. Het opzettelijk toebrengen van een brandplek tegen een bepaalde aandoening. Als de wond dan ging infecteren, kwamen ze hier. We hebben mensen gezien die van onder tot boven onder de brandplekken zaten.”

18570888.JPG
beeld Jacob Hoekman

Het klinkt alsof het werk nooit stopte.

„In het begin hadden we absoluut geen tijd om er even tussenuit uit te gaan. Als we naar het postkantoor konden lopen, was het veel. Maar dat is nu heel anders. De Verenigde Arabische Emiraten zijn nu een klein land met veel geld. Dat is onvergelijkbaar met hoe het destijds was. Alleen als de elektriciteit er soms even uit ligt en je direct begint te zweten, denk ik nog terug aan die begindagen.”

Men zegt dat er geen familie is in het emiraat van Fujairah van wie niemand door jullie ter wereld is geholpen.

„We hebben duizenden en duizenden vrouwen geholpen bij hun bevalling. Ik wil geen precieze aantallen noemen, maar het zijn er zeker meer dan 20.000. We hebben families van vier generaties, allemaal door ons geholpen. Dat is mogelijk doordat de generaties elkaar snel opvolgen. Vroeger gingen de meiden trouwen als ze 15 waren. We zeiden daar weleens wat van, maar dan zeiden de moeders: Wat is het probleem? Ik trouwde toch ook toen ik 15 was?”

Had je zelf eigenlijk graag getrouwd willen zijn?

Resoluut: „Dan had ik dit werk niet kunnen doen. Want de meeste bevallingen komen ’s nachts.”

Maar voelt het als een opoffering?

„Nee. De Heer is genoeg. Dan is het toch goed? Ik zou willen dat er meer mensen zo waren. Ik zie soms huwelijken die er zo miserabel aan toe zijn dat ik denk: je zou toch beter af zijn met de Heer?”

Je werkte in een land zonder voorzieningen, maar ook zonder kerk. Hoe kwam je zelf aan geestelijk voedsel?

„In die begintijd door cassettebandjes. Die stuurden mensen op, overal vandaan. Mijn collega Stella kreeg Engelse, die luisterde ik ook. Zij kon niet naar de mijne uit Oldebroek luisteren, helaas. En op een gegeven moment kwamen we samen in grotere groepen. Er kwamen Filipijnse verpleegsters, Chinezen. Daar heeft de Heer voor gezorgd. Hij gaf ons wat we niet van de Arabieren konden krijgen. Overigens hield de overheid het in de gaten hoor, wat we deden rond die samenkomsten. Dan zat er een mannetje buiten de poort in zijn auto zogenaamd de krant te lezen. Reken maar dat hij in de gaten hield wie er naar binnen ging.”

Kon je überhaupt over God vertellen tegen de bevolking? Zending is hier tot de dag van vandaag verboden.

„Iedereen wist wie we waren. We maakten daar ook geen geheim van. Als een vrouw bij 
ons beviel van haar tiende kind, gaven we een feest. Daarbij zongen we dan een christelijk lied, in het Arabisch. Veel later begon een agent opeens dat lied te zingen toen ik bij de politie was. Hij riep: „U bent doktoera Moena! Ik ben 
bij jullie geboren!” Maar je moet wel verstandig zijn. Als we traktaatjes hadden uitgedeeld op straat, waren we het land uit gezet.”

18570893.JPG
beeld Jacob Hoekman

Had je gehoopt op meer vrucht onder de Arabische bevolking?

„Natuurlijk. We hebben altijd geloofd dat er vrucht zou komen en dat geloven we nog. O, wat heb ik het er moeilijk mee gehad dat de bevolking niet kwam voor geestelijk onderwijs. Maar ik geloof dat het nog gaat gebeuren. Dat wij hier hebben geploegd en gezaaid, en dat de oogst nog gaat komen. Er zijn dingen aan het veranderen. Het jaar 2021 was officieel tot Jaar van Tolerantie gedoopt hier in de Emiraten. Dat zijn tekenen. Op Zijn tijd zal de vrucht komen.”

Intussen ben je 90. Je hebt een botje in je voet gebroken waardoor je niet kunt lopen. Hoe moet het straks verder als je wellicht permanent hulpbehoevend wordt?

„Weet je waar ik om bid? Om een ”blessed heart attack” – een gezegende hartaanval. Het is waar, de achterblijvers kunnen dan geen afscheid nemen, maar je bent zó, boem, weg. Ik vertrouw er maar op dat dat komt.” Met een glimlach: „Ik heb een slecht hart, dus het zou best kunnen.”

Zie je op tegen de dood?

„Nee.” Ze schudt haar hoofd, resoluut. „Nee, ik zie op tegen pijn, maar niet tegen de dood. Waarom zou ik? Ik weet waar ik heen ga. Ik ga toch naar de Heer? Nou dan!”

Terug naar Nederland zit er niet in?

„Ik ga sowieso niet meer terug naar Nederland. Daar heb ik niets meer. Het is meer dan tien jaar geleden dat ik daar was. Mijn enige familielid dat nog leeft, is mijn tweelingzus. Zij woont in Israël, waar ze tientallen jaren zendelinge is geweest. Maar zij reist ook niet meer. We bellen wel. Elke dag. Zij wil in Israël blijven, en ik wil hier blijven, in Fujairah. Net als de twee andere vrouwen die hier wonen. Ook de lokale bevolking zegt: Blijf hier, bij ons! Dat lijkt me een prima idee.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Het Gesprek

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer