Voormalig toezichthouder: Wij werden als lastig ervaren
Toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) werd na de krachtige aardbeving in Huizinge als lastig ervaren.
Dat vertelde voormalig inspecteur-generaal Jan de Jong dinsdag tijdens zijn verhoor door de parlementaire enquêtecommissie die de gaswinning in Groningen onderzoekt.
Reden daarvoor was het afwijkende advies dat de toezichthouder januari 2013, een halfjaar na de krachtige beving in Huizinge, afleverde bij het ministerie van Economische Zaken. De Groningse gasproductie moest, volgens SodM, „zo snel mogelijk en zo veel als realistisch mogelijk worden teruggebracht.”
Omdat de NAM destijds aangaf het productietempo op korte termijn niet te willen verlagen, adviseerde De Jong minister Kamp de aardoliemaatschappij daartoe te dwingen. De minister had daarvoor de wettelijke bevoegdheden.
Kritiek
Minister Kamp parkeerde echter de bevindingen van de toezichthouder en wachtte eerst veertien onderzoeken af. Uiteindelijk kwam de gasproductie in 2013 uit op 54 miljard kuub, veel meer dan het jaar ervoor.
„We waren een roepende in de woestijn”, blikte De Jong terug. „Het voelde alsof wij alleen stonden tegen de rest. Beleidsmakers en wij als toezichthouder stonden tegenover elkaar.”
Aan het woord kwam ook KNMI-onderzoeker Bernard Dost. Hij blijft achter de analyses staan die het onderzoeksinstituut destijds publiceerde over de aardbevingen in Groningen. Zo stelde het KNMI onder meer dat de maximale sterkte van aardbevingen in het gebied waarschijnlijk niet groter zou worden dan 3,9 op de schaal van Richter. Later zorgde deze prognose voor kritiek. Bij een hogere schatting zou het aardbevingsgevaar mogelijk eerder serieus zijn genomen.
„Tot de aardbeving bij Huizinge was de maximale waarde van 3,9 heel reëel. Dat veranderde daarna, maar dat wil niet zeggen dat onze analyses voor die tijd niet valide waren”, aldus Dost.