Kanselboodschap: tientallen NSB’ers belijden schuld
Van vele tientallen kansels klonk 75 jaar geleden een opmerkelijke boodschap: 25 vooraanstaande NSB’ers bekenden schuld en vroegen om verzoening. Vanuit de kerken werd aangedrongen op acceptatie: „Wie zijn wij, dat we een ander niet de misdaden zouden vergeven?”
Initiatiefnemer voor de schuldbelijdenis was ir. C. J. Huygen, die secretaris-generaal van de Nationaal-Socialistische Beweging was geweest en daarom ruim elf jaar gevangenzat. Al in 1945 was hij tot de overtuiging gekomen dat hij fout had gezeten. Hij wendde zich af van de nazi-ideologie, vroeg NSB-leider Mussert hem van zijn eed van trouw te ontslaan en keerde terug tot de Rooms-Katholieke Kerk.
Carolus Josephus Huygen (1897-1979) was al in een vroeg stadium toegetreden tot de NSB. Tijdens de oorlog was hij verantwoordelijk voor de partijorganisatie. Op 7 mei 1945 werd hij in Den Haag tegelijk met Mussert gearresteerd.
Volledig omgevormd
In het dagboek dat Huygen in de Scheveningse gevangenis illegaal op wc-papier bijhield, noteerde hij op 4 november 1945: „Mijn meening dat het nat. soc. niet tot een goed resultaat kon komen door het leidersbeginsel wordt elken dag sterker. (…) Een nieuw leven ligt voor me. Het geeft me rust. Er heeft een omvorming plaats.”
Vijf weken later schreef hij aan zijn vrouw, die in Leusden opgesloten zat: „Ik ben Goddank in mijn denken volledig omgevormd. Ik geloof zelfs, dat ik andere mensen fanatiek anti-nat. soc. zou kunnen maken, voor zoover ze het nog niet zijn.” Onder invloed van pastoor Metz, aalmoezenier in de gevangenis, kreeg Huygen ook weer steeds meer belangstelling voor het rooms-katholieke geloof.
Overleg in Wezep
„Met veel instemming” las hij in 1946 het boek dat de Amsterdamse lyceumrector Gunning over zijn gevangenschap in Kamp Amersfoort had geschreven. „Een zeer persoonlijke beschrijving door enerzijds een onverzoenlijk bestrijder van nazi-methoden en anderzijds een vergevingsgezind christen”, volgens een artikel van drs. K. R. Huijgen –zoon van de vooraanstaande NSB’er; de naam wordt nu met een ij gespeld– en dr. B. J. M. Schut op de geschiedeniswebsite Historiek. Huygen ging met Gunning corresponderen.
Gunning bemiddelde toen Huygen zijn nieuwe denkbeelden wilde delen met andere opgesloten NSB’ers. Het plan ontstond voor een manifest waarin vooraanstaande leden van de gehate partij afstand zouden nemen van hun stellingname tijdens de Duitse bezetting. Omdat er onderling nogal verschillende gedachten leefden over de formulering van dit stuk, gaven de autoriteiten permissie voor overleg. Een aantal delinquenten werd daarvoor van 28 mei tot 2 juni 1947 samengebracht in Kamp Wezep, waar 1400 politieke gevangenen waren geïnterneerd.
Verschillende kerken hadden zich ervoor ingespannen dat de overheid toestemming zou geven voor deze unieke bijeenkomst. „In justitiekringen en daarbuiten, onder meer bij de leiding van de Kerken, was het besef gegroeid dat –door verbittering over hun internering en het vasthouden aan het oude gedachtegoed– de terugkeer van tienduizenden ex-NSB’ers in de maatschappij een probleem kon gaan vormen”, noteerden Huijgen en Schut.
Recht in eigen hand
Dr. Gunning en de geestelijke verzorger van Kamp Wezep, de hervormde predikant ds. G. H. Moll van Charante, hadden de leiding. Huygen had een conceptverklaring opgesteld die alleen sprak over schuld. Anderen wilden het volk echter ook duidelijk maken wat hun motieven waren geweest om zich bij de NSB aan te sluiten en tijdens de oorlog daarbij ook aangesloten te blijven. Daarover werd dagenlang gesproken. „Besprekingen tot in de nacht”, noteerde Huygen. Ds. Moll van Charante adviseerde een kanselboodschap op te stellen met alleen „alles wat ons smart” en een uitvoeriger stuk voor de kerkelijke pers waarin ook de motivatie voor het handelen werd vermeld.
De verklaring werd aan de kerken gericht, via het Interkerkelijk Overleg (IKO). Op 13 juli 1947 werd ze op tal van kansels voorgelezen. De kerken vonden allereerst dat het Nederlandse volk de hand weleens in eigen boezem mocht steken: „Bij de behandeling van de politieke gevangenen in de kampen en daarbuiten, uitte zich in ons volk –geïnfecteerd door de geest der bezetters– een geestesgesteldheid, een Christelijk volk onwaardig, in strijd met de beste tradities van ons land en weinig geschikt om deze mensen te overtuigen van ongelijk en schuld. Zo is ons volk nog al te veel geneigd, om –met voorbijgaan aan eigen zonde op velerlei terrein– het recht in eigen hand te nemen en hen uit te bannen, die reeds door de Overheid zijn gestraft en vroeg of laat door haar in de samenleving worden teruggebracht.
Op grond van dit haar getuigenis in en na de oorlog, achten de Kerken zich geroepen thans ook gehoor te geven aan het verzoek van een 25-tal politieke gevangenen, die allen in de nationaal-socialistische beweging een vooraanstaande plaats hebben ingenomen, om aan het Nederlandse volk een erkenning van schuld en een getuigenis over hun houding tijdens de oorlog over te brengen.”
Schaamte
Daarna volgde de schuldbelijdenis van de NSB’ers, vanuit „een groeiend inzicht in ons dwalen en falen” tijdens de oorlogsjaren. „Wij leggen deze belijdenis en de daarbij aansluitende verklaring af tegenover het Nederlandse volk, dat in begrijpelijke verontwaardiging ons mede schuldig verklaart aan het bittere leed, tijdens vijf jaren bezetting ondergaan. Moge ons woord mede worden verstaan door de velen die ons lot delen en die in dikwerf beperkter verantwoordelijkheid te goeder trouw met ons de rampzalige weg der verbondenheid met de bezetter zijn gegaan.”
En nu erkenden ze schuld: „Wij belijden in het aangezicht van de ontstellende feiten, welke eerst in de loop der laatste twee jaren in volle omvang tot onzer kennis kwamen, dat wij dikwerf hebben gezwegen, waar spreken geboden was, en een samenwerking met de bezetter hebben gehandhaafd, waar deze verbroken had moeten worden.
En wanneer wij dan, met diepe beschaming, denken aan de vervolgden, de weggevoerden, de gemartelden, de terechtgestelden, vermoorden, aan de demonische vernietiging van Joodse mannen, vrouwen en kinderen, dan verstaan wij hoe ons volk ons iedere betuiging van saamhorigheid met de bezetter heeft aangerekend.
Een tragische verwarring van eigen gedachtengoed en vreemde totalitaire ideologieën, maakte ons blind voor de huiveringwekkende consequenties, waartoe deze moesten leiden, hoezeer dringende en ondubbelzinnige stemmen waarschuwden, dat deze ideologieën fundamenteel in strijd waren met de beginselen van het Christendom.”
Weg tot samenleven
Het IKO liet erop volgen: „God alleen is het, Die de harten der mensen kent. Terwijl de Kerken dit diep beseffen, hebben zij geen vrijheid gevonden haar tussenkomst te weigeren bij het doorgeven van deze gewetenskreet. Zij vragen U te luisteren naar deze schulderkenning met de bede, dat deze en de andere politieke gevangenen zich met ons allen gesteld mogen weten onder de oordelende en vergevende Liefde van de Vader van onze Heer Jezus Christus.
Onder heel ons volk moge deze schulderkenning dan ook mede werken tot geestelijke vernieuwing, tot bewustwording van eigen schuld en de weg openen tot een samenleven met elkander naar de eis van het Woord Gods.”
Steen door de ruit
Maar zover was Nederland nog niet. Niet iedereen vertrouwde de opstellers van de verklaring, en niet alle kerken waren bereid die voor te lezen. Was het de NSB’ers niet om strafvermindering te doen?
Een scherpe tegenstelling tussen goed en fout domineerde nog lange tijd het denken over de oorlog. Het leed dat mensen was aangedaan, bleek soms ook te groot om snel tot vergeving te kunnen komen. Huygens zoon Karel verklaarde in november vorig jaar in een uitzending van het EO-programma Andere Tijden dat er weleens een baksteen door de voorruit kwam als het gezin zat te eten. En dat was dan al vele jaren na de oorlog. Vader Huygen deed geen aangifte.
Volgens Huijgen en Schut onderschreven „slechts weinigen” de reactie van ds. J. J. Buskes: „Als God de ongerechtigheden gadeslaat van de NSB’er en landwachters, (…) maar ook die van het Christelijk Nederland, de ongerechtigheden van Hitler en Mussert, maar ook die van ons, waar zijn wij dan?”
De verklaring van 13 juli 1947 werd in het parlement besproken, maar verdween al snel in het vergeetboek. Ander nieuws vroeg de aandacht: op 20 juli begon de eerste politionele actie in Nederlands-Indië.
Schreeuw om vergeving
„Wij zien in deze schuldbelijdenis een wonder Gods, waarover wij ons van harte verheugen”, schreef de gereformeerde predikant dr. N. J. Hommes in de voormalige verzetskrant Trouw. Samen met enkele andere predikanten had hij in Wezep met de opstellers van de schulderkentenis gesproken.
In het christelijke gereformeerde blad De Wekker drong prof. J. W. Geels erop aan de verklaring royaal te aanvaarden. „Deze schuldbelijdenis is niet afgedwongen, niet onder zekere voorwaarden afgelegd. Zonder enig beding doen deze 25 delinquenten belijdenis van het kwaad waaraan zij zich mede verantwoordelijk achten. Het is een schreeuw der consciëntie om vergeving! Het donkere verleden kwelt hen; het is hun tot schuld geworden zo tegen ons volk gezondigd te hebben. Zij ontkennen niets, met geen letter, maar weten zich verantwoordelijk.
Hoe zal ons volk nu op deze belijdenis reageren? Er zullen er zijn, die met een zekere reserve hiertegenover staan. Anderen die van geen verzoening willen weten. Anderen die zeggen: als het maar gemeend is. We kunnen deze houding verklaren. Er is ontzettend veel leed geleden, wonden geslagen, die onherstelbaar zijn. Een zee van ramp is door de NSB over ons volk gegaan. Dat is alles waar! Maar hiertegenover staat de vraag: mag dat alles nu oorzaak zijn, om aan deze boetelingen geen vergeving te schenken?”
De uiteenzetting van motieven had volgens prof. Geels wel achterwege gelaten kunnen worden; „ze leidt eerder tot verzwakking dan tot versterking van de schuldbelijdenis. Nu doet men evenwel verstandig aan deze Verklaring niet te grote plaats bij de beoordeling van de schuldbelijdenis te geven. Deze vormt met de belijdenis één geheel. De mensen hadden behoefte zich nu geheel te kunnen uitspreken! Psychologisch zeer verklaarbaar.”
Deze schuldbelijdenis heeft recht op vergevingsgezindheid, beklemtoonde de predikant. „Wie zijn wij, dat we een ander niet de misdaden zouden vergeven, wij die voor het oog des Heeren vol onreinheid zijn! (…) Het is meer dan tijd dat ons volk in de ware christelijke geest handele.”
> historiek.net/de-verklaring-van-wezep-1947 voor de volledige tekst van de kanselboodschap