„Theologie kan niet zonder gesprek met cultuur”
Theologie kan niet zonder omgang met de cultuur. Dat was de drive van de hervormde praktische theoloog F. O. van Gennep (1926-1990). Classispredikant ds. Gerrit van Meijeren promoveert er donderdag op. „Kerk en wereld maken deel uit van de ene werkelijkheid, waarin de Naam van God kan oplichten.”
Van Gennep groeide op in een burgerlijk-liberaal milieu, met als kerkelijk onderdak de Remonstrantse Broederschap. Door het lezen van de Russische schrijvers Dostojewski en Tolstoj kwam hij tot geloof en ging hij theologie studeren. Van Gennep promoveerde op de Franse schrijver Albert Camus. Hij werd hoogleraar praktische theologie namens de Nederlandse Hervormde Kerk en rector van het opleidingscentrum Hydepark.
In zijn dissertatie ”Slenteren in de stad van de mens. De cultuurtheologie van F. O. van Gennep” (uitg. Skandalon) plaatst ds. Van Meijeren Van Gennep binnen de theologische leestraditie van literatuur en brengt hij zijn werk en praktisch-theologische methode in gesprek met drie hedendaagse stemmen: Hans Boutellier, Erik Borgman en Oek de Jong. Ds. Van Meijeren (1965) is sinds 2018 classispredikant van de protestantse classis Zuid-Holland Zuid.
Verloren vader
Van Gennep raakte vooral bekend door zijn boek ”De terugkeer van de verloren Vader” (1989), waarin hij de crisis van macht en gezag in de moderne cultuur en de ideologieën schetste. Die crisis is ingezet bij de verlichting en de romantiek –in de achttiende en de negentiende eeuw– en leidde tot een drievoudige ‘moord’: op de christelijke God, op de absolute vorst en op de vader. Van Gennep constateerde dat de grote verhalen zijn verdampt, de utopie is weggevallen en een gemeenschappelijk ideaal is afgebrokkeld. Hij voerde een pleidooi voor de ”mesostructuren”, die een buffer vormen tussen het individu en het collectief, zoals gezin, familie en kerk: plekken van geborgenheid en identiteit. „Waar de mesostructuren verloren gaan, dreigen traditie en oriëntatie zoek te raken”, zo schreef hij.
Van Gennep was er beducht voor dat theologie zich in zichzelf opsluit wanneer ze geen verbinding onderhoudt met de culturele context waarvan ze deel uitmaakt. Hij voerde daarom een intensief gesprek met de moderne cultuur en literatuur. Hij wilde de literatuur vooral ”ethisch” lezen: als zoektocht naar het goede leven.
In de lijn van theoloog K. H. Miskotte legde Van Gennep de nadruk op de incarnatie: God heeft Zich in deze wereld geopenbaard en daarom laat de gehele werkelijkheid zich voortaan theologisch lezen. Ds. Van Meijeren: „Ondanks de secularisatie is religie volgens Van Gennep niet verdwenen uit de samenleving en de literatuur. Het ging hem om die ene werkelijkheid waarin God Zich heeft geopenbaard. Dat relativeert het onderscheid tussen een sacraal en seculier domein.”
Van Gennep bepleitte een herwaardering van het begrip katholiciteit, dat hij niet alleen op de kerk, maar ook op de samenleving betrok. De katholiciteit van de kerk staat in dienst van de mensheid: de kerk als ‘proeftuin’ voor de wereld. Hij had daarbij zowel de inbreng van de bevindelijke Gereformeerde Bond als het maatschappelijk engagement van de marxistische georiënteerde Bert ter Schegget nodig.
Van Gennep oogstte veel kritiek in de Hervormde Kerk door in 1989 exegetische bezwaren te uiten tegen een lichamelijke opstanding van Christus, die hij vooral zag als een „mirakel.” Er kwam geen leertuchtprocedure; wel besloot de synode tot het schrijven van een pastorale handreiking over de opstanding, waaraan Karel Blei en Jan Hoek een bijdrage leverden. Van Gennep was niet aanwezig bij de bespreking ervan, omdat hij in januari 1990 plotseling overleed.
Van Gennep stelde dat christelijk geloof en seculiere kunst elkaar moeten vinden ten gunste van een leefbare wereld. Is dat ideaal niet te hoog gegrepen?
„Voor Van Gennep komen in de kunst de diepste drijfveren van onze wereld aan het licht. Verder is er verwantschap tussen theologie en kunst. Denk aan de huidige zorg over de toekomst van de wereld. Goede theologie begint daarom met goed te luisteren naar wat er speelt. Je móet als theoloog wel, vond Van Gennep, want anders wordt je boodschap onverstaanbaar en verlies je de aansluiting bij de werkelijkheid. Van Gennep wilde in gesprek met de ander vooral ook de Ander –met een hoofdletter– zichtbaar laten worden. Daar ging het hem uiteindelijk om.”