Boer laat trekker warmdraaien voor nieuw groot protest
De stikstofcrisis loopt uit de hand. De manier waarop het kabinet een oplossing forceert, valt totaal verkeerd in agrarisch Nederland. Boeren zijn ontredderd en laten de trekkers warmdraaien voor een groot protest op 22 juni. Zeven vragen.
Wat wil het kabinet precies?
Doel van het kabinet is kwetsbare natuur te beschermen tegen een teveel aan stikstof. Uit de brieven die de ministers Henk Staghouwer (Landbouw) en Christianne van der Wal (Stikstof) vrijdag naar de Tweede Kamer stuurden, blijkt echter dat er meer speelt: herstel van natuur die de afgelopen decennia schade heeft opgelopen, verbetering van de kwaliteit van water en lucht, het tegengaan van klimaatverandering en het verminderen van het risico op zoönosen – dierziekten die kunnen overspringen op de mens. Daarvoor moet de land- en tuinbouw op de schop. Het Nederlandse landschap zal drastisch veranderen.
Wat betekent dat concreet?
In 2030 mag driekwart van de kwetsbare natuur niet verder achteruitgaan. Om dat te bereiken mag in dat jaar nog maar half zoveel stikstof in de lucht terechtkomen als in 2018. Vooral de landbouw moet daarvoor zorgen. Want de landbouw, zo blijkt uit cijfers van milieuinstituut RIVM, zorgt voor 46 procent van de stikstofdepositie in Nederland, dat is de stikstof die vanuit de lucht in de grond terechtkomt. Het gaat daarbij vooral om stikstof in de vorm van ammoniak.
Het kabinet heeft gedetailleerd in kaart gebracht hoeveel de stikstofuitstoot per gebied naar beneden moet. Dat varieert van 12 procent in landbouwgebieden met de minste beperkingen tot 70 procent in bufferzones rond stikstofgevoelige natuurgebieden. In de Gelderse Vallei –waar veel pluimvee-, varkens- en kalverhouderijen zitten– moet de uitstoot uit stallen zelfs met 80 procent omlaag.
Zulke percentages zijn alleen haalbaar als het aantal dieren en daarmee het aantal boerenbedrijven fors krimpt. Minister Van der Wal schat de krimp landelijk op 30 procent in 2030. Op en rond de Veluwe en in delen van Noord-Brabant en Limburg heeft de intensieve veehouderij geen toekomst meer. Een zak geld aanpakken en stoppen of verkassen, is daar de boodschap. Ook melkveehouders in onder meer de veenweidegebieden in het Groene Hart en in delen van Overijssel en Friesland moeten stoppen, hun bedrijf verplaatsen of extensiveren (minder dieren houden dan wel grond bijkopen van stoppende collega’s).
Waarom zijn de boeren zo verontwaardigd?
Zij vinden dat eenzijdig wordt ingezet op krimp van de veestapel, hoewel het vorige kabinet en ook de huidige coalitie steeds hebben gezegd dat dit geen doel op zichzelf is. De boeren vinden dat ze meer tijd moeten krijgen om door middel van innovatie (nieuwe technieken) of uitgekiende voerstrategieën de uitstoot van stikstof terug te dringen.
Het steekt boeren bovendien al veel langer dat Den Haag zich steeds nadrukkelijker bemoeit met hun bedrijfsvoering, oftewel de manier waarop zij hun werk doen. De tijd dat een boer baas was op zijn eigen erf lijkt voorbij. Daar komt nog bij dat sommige boeren een dubbele agenda bij de overheid vermoeden. Die zou niet alleen op ‘stikstofruimte’ uit zijn, maar ook op boerengrond om die te benutten voor huizenbouw of voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
Treft het stikstofbeleid alleen de boeren?
Nee. Regionale bestuurders vrezen een kaalslag van het platteland. Tekenend is de weerstand tegen het stikstofbeleid tijdens het VVD-congres van afgelopen zaterdag. Tal van bedrijven op het platteland en de mensen die daar werken zijn namelijk van de landbouw afhankelijk: loonwerkers, toeleverende bedrijven zoals voerfabrikanten en machinebouwers, verwerkende bedrijven zoals de zuivelindustrie, handelaren en exporteurs. Zij steunen de boeren in hun verzet. Dat bleek al tijdens de grote boerenprotesten van 2019 en 2020.
Het kabinet wil trouwens dat ook andere stikstofverspreiders zoals industrie, verkeer, scheepvaart en luchtvaart hun steentje bijdragen. Maar die liggen veel minder onder het vergrootglas dan de landbouw. Dat komt doordat zij stikstof in een andere vorm uitstoten, de zogeheten stikstofoxiden (NOx). Die verspreiden zich over een veel grotere afstand van de bron dan ammoniak. Daardoor is de impact op kwetsbare natuurgebieden volgens het kabinet „beperkt.” Begin 2023 komt het kabinet met doelen voor de NOx-uitstoot.
Weten individuele boeren al waar ze aan toe zijn?
Nee, en dat duurt ook nog wel even. Het kabinet heeft de doelen bekendgemaakt. De bal ligt nu bij de provincies: die moeten provinciale plannen voor het landelijk gebied uitwerken. Daar hebben ze tot 1 juli 2023 de tijd voor. Zij moeten boeren en andere belanghebbenden bij dat proces betrekken. In hoeverre dat lukt is de vraag. Ook de afgelopen tijd werd al onderhandeld over de zogeheten gebiedsgerichte aanpak, maar diverse boerenorganisaties zijn uit frustratie van de tafel weggelopen.
De langdurige onzekerheid –de stikstofcrisis sleept zich inmiddels drie jaar voort– is fnuikend voor de stemming onder de boeren. Je zal maar net geïnvesteerd hebben in een dure melkrobot en nu zien dat voor jouw regio een doelstelling van 70 procent stikstofreductie is ingetekend. Of je boerderij is al generaties lang familiebezit en jij zult straks misschien als laatste de deur achter je dichttrekken.
Welke keuzes hebben boeren?
Dichtbij kwetsbare natuur stuurt de overheid aan op uitkoop van zogeheten piekbelasters; liefst op vrijwillige basis, desnoods gedwongen via onteigening. Waar de stikstofbelasting fors omlaag moet, is verplaatsing van het bedrijf een optie. Wie blijft, moet extensiveren. Iedereen moet verduurzamen, want het kabinet wil een „versnelde transitie naar kringlooplandbouw in 2030.” Minister Staghouwer kondigt ook wetgeving aan om te bereiken dat de melkvee- en zoogkoeienhouderij in 2032 volledig grondgebonden is. Dat betekent dat de boer -eventueel in samenwerking met een collega in de buurt– over voldoende grond beschikt om alle mest van zijn dieren op uit te rijden.
Wie gaat dat allemaal betalen?
Voor de transitie trekt het kabinet een enorme pot geld uit: 24,3 miljard euro. Een relatief klein deel daarvan –tot nu toe 950 miljoen euro– is bestemd voor het uitkopen van boeren. Andere boeren kunnen een beroep doen op onder meer advisering en subsidieregelingen voor innovatie en aanpassing van hun bedrijf. Veel boeren zullen in de toekomst niet meer alleen leven van de opbrengst van hun dieren of gewassen. Ze halen volgens het kabinet ook inkomen uit zaken als koolstofvastlegging, water- en natuurbeheer en diensten voor de omgeving zoals een zorgboerderij of recreatie.
Ten slotte doet het kabinet een dringend beroep op andere schakels in de keten –grondeigenaren, banken, toeleveranciers, afnemers, voedselverwerkers en consumenten– om hun „verantwoordelijkheid te nemen.” Om de omslag naar kringlooplandbouw te kunnen maken, is het noodzakelijk dat de landbouw „economisch sterk genoeg is.” Dat betekent dat boeren voor hun inspanningen voldoende beloond moeten worden.