De ontucht zou zijn gepleegd in de periode 1980 tot 1984 in Elspeet, waar dader en slachtoffer opgroeiden. Het slachtoffer was 8 jaar toen het eerste seksuele contact met haar broer plaatshad. Ze moest hem bevredigen. Eén keer probeerde M. gemeenschap met haar te hebben, maar dat lukte niet omdat hij „weerstand” voelde.

M. geeft de beschuldigingen grotendeels toe, maar verwijt zijn zus tegelijk dat zij „het initiatief nam.” Ook vertelde hij vanochtend tegen de rechter dat zijn zus „wist hoe het moest.” Daaruit trok hij de conclusie dat zijn zus het allemaal niet zo vreemd vond wat er gebeurde. Officier van justitie mr. A. Schups reageerde daar verontwaardigd op. „Als ik zoiets hoor, word ik des duivels.”

De ontucht werd volgens Schups altijd gepleegd op de slaapkamer van de dader en als beide ouders niet thuis waren. Ook eiste M. dat zijn zus nergens over zou praten. Daaruit concludeerde Schups dat de dader goed wist dat hij dingen deed die niet door de beugel konden.

De raadsman van M., mr. R. A. Scherpenhuyzen, zei ter verdediging dat zijn cliënt zelf het slachtoffer was van seksueel misbruik „door ooms, neven en buurmeisjes.” Ook wees hij erop dat er in het Elspeetse gezin niet op een normale manier over seksuele voorlichting werd gesproken. Het was volgens hem in het gezin normaal dat de mannelijke gezinsleden in hun ondergoed door het huis liepen. Ook was het gewoon om spullen uit de badkamer te halen als daar al iemand was. Officier van justitie Schups zei het „vreselijk” te vinden als M. inderdaad zelf het slachtoffer van seksueel misbruik was geworden, maar vond dat geen legitimatie om anderen te misbruiken. Schups neemt het M. „zeer kwalijk” dat hij het leven van zijn zus heeft „verwoest.” M. zei bereid te zijn zich te laten behandelen om herhaling van ontucht met anderen te voorkomen. De rechter doet 23 april uitspraak.