Rechtbank „kort door de bocht”
Hij draagt de vrijheid van godsdienst een warm hart toe en daarom verwelkomt hij de vrijspraak van imam El-Moumni door de Rotterdamse rechtbank. Maar mr. drs. S. O. Voogt vindt tegelijkertijd dat de rechtbank met haar motivering „wel wat kort door de bocht is gegaan.”
Voogt verdedigde RPF-politicus Van Dijke toen die werd aangeklaagd vanwege het beledigen van homo’s. In zeer gedegen en veelgeprezen pleitnota’s betoogde hij dat het kamerlid zich kon beroepen op de vrijheid van godsdienst.
Zowel het Haagse gerechtshof als de Hoge Raad deelde die opvatting. Zijn cliënt werd tot in hoogste instantie vrijgesproken. Een belangrijke overweging voor de rechtscolleges was dat Van Dijke bij zijn afwijzing van homoseksualiteit bewoordingen had gebruikt die „binnen acceptabele proporties” bleven. Dat was ook het geval in de vergelijkbare zaak-Van der Wende.
In het vonnis van de Rotterdamse rechtbank komt Voogt die formulering niet tegen. „Kennelijk vindt de rechtbank dat de imam met zijn formuleringen binnen redelijke grenzen is gebleven, maar het is niet in de uitspraak te lezen. Bij Van Dijke heeft het gerechtshof eerst vastgesteld dat het om een geloofsuiting ging waarvoor de vrijheid van godsdienst gold. Vervolgens werd gekeken naar de wijze waarop hij het had gezegd. Met zoveel woorden vraagt de rechter zich dan af of het zorgvuldiger had gekund. Blijkbaar vindt de Rotterdamse rechtbank dat de imam binnen de grenzen van het aanvaardbare blijft. Door dat niet aan te geven gaat ze echter wel wat kort door de bocht.”
vraag (u14(De rechter heeft gezegd: Het is een geloofsuiting en daarom mag de imam zulke uitspraken doen. Iemand die zich op een heilig boek beroept, mag dus meer mag zeggen dan iemand die dat niet doet?
Voogt: „Nee, op basis van deze uitspraak kun je dat niet zeggen. De rechtbank zegt alleen dat de uitspraken van de imam binnen de vrijheid van godsdienst vallen. Het is denkbaar dat iemand die hetzelfde zegt en niet-godsdienstig is, ook wordt vrijgesproken omdat het binnen de vrijheid van meningsuiting valt. Het gaat niet op om te zeggen: Alleen de vrijheid van godsdienst heeft de imam gered. De vrijheid van meningsuiting biedt ook veel ruimte, mede dankzij de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.”
Dat ook de vrijheid van meningsuiting ruim dient te worden uitgelegd, werd eind vorig jaar nog eens bevestigd door minister Korthals van Justitie in zijn reactie op de motie-Dittrich. Het D66-kamerlid wilde van Korthals weten hoe het zat met de onderlinge verhouding van grondrechten. In navolging van het COC wil Dittrich dat het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 van de Grondwet) meer gewicht in de schaal zou moeten leggen.
Korthals gaf het kamerlid weinig kans van slagen. Als ons land al zou willen dat de vrijheid van meningsuiting ingeperkt wordt, dan vindt het het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op zijn weg. Dat hof heeft aangegeven dat uitlatingen eventueel schokkend en beledigend mogen zijn ter wille van het publiek debat. Volgens Korthals biedt het hof „betrekkelijk weinig ruimte tot een strafrechtelijke veroordeling.”
Het is nog maar de vraag of een meerderheid in de Tweede Kamer de visie van Korthals deelt. Zowel PvdA als D66 vindt dat de rangorde van grondrechten opnieuw aan de orde moet komen. Het CDA-kamerlid Verburg zegt zich te willen neerleggen bij de vrijspraak van El-Moumni, maar vindt diens uitspraken „maatschappelijk ongewenst.”
De homo-organisatie COC zou een nieuw politiek debat toejuichen. „De politiek heeft duidelijk aangegeven dat homo’s niet mogen worden gediscrimineerd. Door de rechter wordt dat discriminatieverbod iedere keer ondergeschikt gemaakt aan andere vrijheden. De politiek mag dat niet over haar kant laten gaan.”
Beerten kondigt aan dat het COC verder de weg van de dialoog zal volgen om de publieke opinie te bewerken. „De vrijspraak van de imam werd door zijn volgelingen met gejuich begroet. Ik vrees dat wij nog veel werk moeten verzetten. Het moet uit de hoofden van de mensen dat homoseksualiteit niet goed is.”
Dat homoseksualiteit op godsdienstige gronden mag worden afgewezen, doet hem denken aan de rechtvaardiging van rassendiscriminatie en slavernij. „Eeuwenlang zijn die zaken met een beroep op de Bijbel goedgepraat. Nu zouden we het toch ook niet meer pikken als de rechter zo’n rechtvaardiging zou aanvaarden?”
Maar zou het verschil niet zijn dat je aan je ras niets kunt veranderen?
Beerten: „Aan homoseksualiteit ook niet.”
Aan de gedraging toch wel? Anders zou een pedofiel ook kunnen zeggen: Ik ben zo, dus ik moet dat kunnen manifesteren.
Beerten: „Artikel 1 van de Grondwet maakt dat onderscheid niet. Dat beschermt ook homoseksuele gedragingen. Die bescherming lijkt in de rechtspraak nauwelijks mee te wegen en dat moet veranderen.”