„Ze deden het wel, ze deden het niet”
Willem Bettink, de „zwakbegaafde randdebiel”, zoals hij in psychiatrische rapportage wordt opgevoerd, is opnieuw van visie veranderd. De belangrijkste getuige in de Puttense moordzaak knippert op de maat van een verkeerslicht: ze deden het wel, ze deden het niet, wel, niet, wel.
Bettink verklaarde in februari voor het Leeuwarder gerechtshof onder ede dat de twee verdachten in de Puttense zaak de moord op Christel Ambrosius niet gepleegd hebben. Bij de rechtbank in Zutphen (1994) en voor het hof in Arnhem (1995) zei hij dat Herman Dubois en Wilco Viets het wel deden. Onlangs, na een uur nieuw politieverhoor, was hij weer terug bij af. En dus pleegde hij in Leeuwarden meineed. Wellicht. Voor hem maakt het niet veel uit, aangeklaagd voor meineed is hij toch al. Of hij loog toen of hij liegt nu.
Maandag, bij het begin van de hervatting van de zaak, somde de president van het hof, mr. W. H. Vellinga, een lijst van nieuwe bewijsstukken op. Bettink neemt opnieuw een belangrijke plaats in. Na al zijn gezwalk tussen „ja, de jongens hebben het gedaan” en „nee, die jongens hebben het niet gedaan, ik zweer het u” is hij voor de zoveelste keer 180 graden gedraaid. Wat lang een kroongetuige leek, is inmiddels onderwerp van vertwijfeling voor het hof.
De eerste getuige die maandag door het hof, de verdediging en de aanklager werd gehoord, was de vriendin van Christel Ambrosius die haar de dag voor de moord en ook op de dag van de moord nog sprak. De lichaamstaal van Natasja van der Stelt (29) op de zitting is er een van agressie en tegenstand.
Als Vellinga haar vraagt te gaan zitten, wil ze liever blijven staan. Waarom, weet ze zelf ook niet. Op beleefde vragen geeft ze bijna onbeleefde antwoorden. „Ik heb niet de hele zaterdagavond en -nacht haar handje vastgehouden”, bitst ze, als haar wordt gevraagd of Christel ook innig contact had met de Portugees Philip L. De buitenlander was officieel het vriendje van de zus van Natasja. Met z’n vieren gingen ze de avond en nacht voor de moord stappen in Amsterdam. L. had in elk geval zondag geen contact meer met Ambrosius, want hij was de hele dag bij Van der Stelt en haar zus. Tot een uur of zes, zeven ’s avonds, toen zetten ze hem op de trein naar Schiphol.
Waarom heeft Van der Stelt verklaard dat het tandje dat bij Christel werd gevonden, toebehoorde aan ene meneer Van Zandwijk, een vriendje van Christel? Opnieuw een bitse en onverschillige repliek vanaf de getuigenplaats: „Ik heb maar wat verklaard, om van het gezeur af te zijn. Ik was het geprovoceer helemaal zat. Ik ben eindeloos lastiggevallen door journalist Peter R. de Vries, die me zelfs op mijn werk niet met rust liet en me op een heel vervelend toontje vragen stelde waar iedereen bij was.” Na haar getuigenverhoor zoekt Van der Stelt een plek in de zaal naast mevrouw Simon, de moeder van Christel.
Het OM wilde met de reeks nieuwe onderzoeken alle losse eindjes in de zaak wegwerken. Zo was er onduidelijkheid over bloedsporen op de (onder)kleding van het slachtoffer. Deze sporen blijken deels van het slachtoffer zelf afkomstig te zijn en deels van de tot dusver onbekend gebleven man van wie het sperma is dat op haar lichaam is gevonden.
Een schaamhaar lijkt een belangrijke rol te gaan spelen in de zaak Putten. De schaamhaar behoort „met zekerheid” niet toe aan het slachtoffer en de man achter de druppel sperma. Geneticus P. de Knijf stelt dat de haar van verdachte Viets kan zijn, maar zekerheid daarover kan hij niet geven. DNA-onderzoek wijst in Viets’ richting, maar evengoed in die van al zijn familieleden in de vrouwelijke lijn plus mogelijk een heel aantal andere mensen.
Advocaat-generaal mr. J. L. van der Neut: „Het profiel van één haar komt overeen met Viets?” De Knijf: „Veel mensen zijn in verre lijnen aan elkaar verwant.” Van der Neut: „U bedoelt in-
teelt?” De Knijf: „In genetisch geïsoleerde populaties komen veel mensen voor met dit profiel.”