Huwelijk in de schaduw van de Holocaust
Eind 1942 treden Leendert van Rooij en Betty Frank in het huwelijk, na een verkeringsperiode van twee weken. Zoon René publiceerde er een boek over. „Ze moeten veel verdrongen hebben.”
Op de salontafel in de werkkamer van gepensioneerd jurist dr. René van Rooij (75) ligt het huwelijksboek van zijn ouders: Leendert van Rooij en Betty van Rooij-Frank. Het vuistdikke werk is gevuld met foto’s, documenten en begeleidende tekst van Leendert, geboren in 1919. Met zijn liberaal-Joodse ouders woont hij achter de banketbakkerij van Hartog aan de Maasstraat in Amsterdam. Die wordt gerund door zijn goedlachse en optimistische moeder Alida (Alie). Vader Joseph (Joop), een werkloze diamantslijper, verricht wat klusjes in en rond de bakkerij.
Leendert gaat op elfjarige leeftijd naar de hbs en vervolgens de mts. Na zijn afstuderen komt hij bij de PTT terecht. Begin februari 1941 krijgt hij te horen dat Joden daar niet langer welkom zijn. Hij vindt nieuw werk dankzij de opgerichte Joodse Raad, die onder meer cursussen organiseert. Selma Frank verzorgt de administratie. Leendert wordt aangenomen als docent elektrotechniek, een baan die hem vrijwaart van gedwongen tewerkstelling en deportatie naar Westerbork. Onder de cursisten zijn veel Joden die hun baan zijn kwijtgeraakt: juristen, een bankdirecteur, een bassist van de Wiener Philharmoniker…
Westerbork
In de zomer van 1942 wordt bij Joop en Alie op de deur gebonsd. Leendert en zijn inwonende nicht Jupie zoeken een schuilplaats in de tuin. Joop en Alie worden gearresteerd en afgevoerd naar Westerbork, waar Alie vanwege haar organisatorisch talent wordt benoemd tot hoofd woningbureau. Het betekent tijdelijk uitstel van de reis naar Auschwitz.
Jupie duikt elders onder, Leendert blijft in het huis aan de Maasstraat wonen. Op 26 augustus 1942 maakt hij in het filiaal van de Joodse Raad in Utrecht vluchtig kennis met Betty Frank, een zus van Selma. De eerste echte ontmoeting vindt plaats op 16 oktober. De Joodse verloofde van Betty heeft in de eerste bezettingsweek zelfmoord gepleegd. In bedekte termen vraagt ze nu Leendert ten huwelijk, in de hoop door zijn ”Sperr-bewijs” bij hem veilig te zijn.
De jonge docent houdt in eerste instantie de boot af, maar raakt al snel verliefd. Vijf dagen later vraagt hij haar ten huwelijk. Hij stelt eerst zijn ouders in Westerbork in kennis, daarna zijn aanstaande en hem nog onbekende schoonmoeder.
Huwelijk
Twee weken later, op 4 november, treedt het paar in het huwelijk. Van het stadhuis lopen de net gehuwden naar het postkantoor, om een telegram naar Westerbork te zenden. Daarvandaan wandelen ze naar de synagoge aan de Springweg in Utrecht, waar rabbijn Joseph van Gelder de huwelijksinzegening zal leiden.
De receptie, met ruim honderd bezoekers, vindt plaats in de zaal naast de sjoel. Van Frans en Bets Rodrigo, vrienden van Betty, krijgt het paar ”Het boek van ons Huwelijk”, dat ze zelf mogen vullen. Om halfacht is het gezelschap vertrokken, omdat ieder voor acht uur binnen moet zijn. Het is de laatste reguliere Joodse bruiloft in de Nederlandse oorlogsjaren.
De jonggehuwden betrekken twee kamers bij een alleenstaande Joodse dame in Amsterdam. Leendert gaat aan de slag in het schoenreparatiebedrijf van de Joodse Raad. Het lesgeven is wegens gebrek aan cursisten gestopt.
De hoop van Betty bij Leendert veilig te zijn, lijkt ijdel. Op maandag 11 januari 1943 wordt ze door de SS opgehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, het voorportaal van Westerbork. Leendert voegt zich bij haar. Door zijn ”Sperr-bewijs” herkrijgen ze na twee dagen de vrijheid. Donderdagavond 28 januari 1943 worden ze opnieuw gearresteerd en na twee dagen wederom vrijgelaten.
Onderduikers
Op 25 mei 1943 besluit het paar onder te duiken, omdat ook zij die voor de Joodse Raad werken op transport zullen worden gesteld. In de koffer met hun schamele bezittingen reist het huwelijksboek mee. Nadat ze eerst onderdak hebben ontvangen bij onder andere Joodse families elders in het land, komen ze bij het gereformeerde echtpaar Van Dooren in Deventer. Dat heeft een pension waar ook voor onderduikers plaats is.
Dankzij valse persoonsbewijzen kunnen Leendert en Betty in hun levensonderhoud voorzien. Na verloop van tijd raken ze zelf betrokken bij het vervalsen van persoonsbewijzen en distributiekaarten. Als enkele leden van de verzetsgroep waarmee ze samenwerken worden opgepakt, verhuizen ze naar pension Spierenburg in Gorssel, waar Betty zwanger raakt. De laatste maanden van de oorlog brengen ze door bij particuliere gezinnen. Hun trektocht eindigt in het Overijsselse Eefde, waar op 6 april 1945 de Canadezen arriveren.
Leendert keert na de bevrijding terug naar de PTT en maakt in 1953 de overstap naar Philips, waar hij zich bezighoudt met internationale standaardisatie van elektrische normen. Betty vergezelt hem vaak op zijn buitenlandse reizen. De kinderen, Alice (1945) en René (1947), leren al jong zelfstandigheid.
Vriendenkring
Over de oorlog wordt in het agnostische gezin zelden gesproken. Het hier en nu staat centraal. Door hun reizen krijgen Leendert en Betty een internationale vriendenkring. Betty is druk met bridge en de organisatie van collecten voor goede doelen. Na zijn pensionering wordt Leendert plaatsvervangend secretaris-generaal van de International Electrotechnical Commission in Genève. Tijdens vakanties bevaart hij met zijn echtgenote op luxe cruiseschepen de oceanen.
In 1988 verhuist het paar van Genève naar appartement Résidence Belmonte in Wageningen. Leendert houdt daar tot een week na het overlijden van Betty, op 25 januari 2003, het huwelijksboek bij. Zelf sterft hij op 21 oktober 2019, bijna honderd jaar oud.
Het huwelijksboek en de beknopte autobiografie die Leendert aan het eind van de jaren 90 heeft geschreven, vormen de basis van het boek ”Het laatste Joodse huwelijk” dat René van Rooij recent publiceerde. De zoon van Leendert van Rooij is na zijn studie rechten in Leiden acht jaar wetenschappelijk medewerker en docent aan de Leidse universiteit, waar hij promoveert op een dissertatie over internationaal privaatrecht. Naar aanleiding daarvan wordt hij benaderd door het ministerie van Justitie voor een functie als wetgevingsambtenaar, die hij drie jaar uitoefent.
Door een voordracht tijdens een bijeenkomst van juristen komt hij in contact met het hoofd van de juridische afdeling van Shell in Den Haag. „Die vroeg me of ik belangstelling voor het bedrijfsleven had. Bijna 23 jaar heb ik met veel plezier bij Shell gewerkt, aansluitend nog elf jaar bij KPN als hoofd juridische zaken. Na mijn pensionering ben ik boeken gaan schrijven, waaronder een biografie van mijn voormalige baas Ad Scheepbouwer en een aantal romans.”
Energiek
Pas na het overlijden van zijn beide ouders neemt de inwoner van Amersfoort nauwkeurig het hele huwelijksboek en de autobiografie van zijn vader door. Verbazingwekkend blijft voor Van Rooij dat zijn ouders in de schaduw van de Holocaust een complete Joodse bruiloft organiseerden. „Blijkbaar waren ze toen al enorm energiek. Groot respect heb ik ook voor de moed die ze toonden door op hun onderduikadres illegaal werk te verrichten.”
Het lukte hem aanvankelijk niet om beide documenten om te vormen tot een leesbaar boek. „Op verzoek van een Engelse vriend heb ik een Engelstalige versie gemaakt, dat ging beter. Waarschijnlijk kon ik toen gemakkelijker afstand van het onderwerp nemen. De Engelse tekst heb ik vervolgens naar het Nederlands vertaald.”
Het schrijven van het boek bracht hem nader tot zijn ouders. „Ik ging hen beter begrijpen. Sommige overlevenden leidden een teruggetrokken leven. Mijn ouders niet. Zij haalden uit het leven wat eruit te halen valt. Ook daarin speelde de oorlog ongetwijfeld een rol.”
Joods besef
De kinderen kwamen voor het echtpaar op de tweede plaats. „Niet dat we het slecht hadden, integendeel. Elke vrijdagavond gingen we als gezin naar een concert in het ontspanningscentrum van Philips. En we profiteerden mee van alle internationale contacten van mijn vader. Op mijn elfde ging ik een paar weken in Engeland logeren, bij een van zijn zakenrelaties. Toen ik aankwam sprak ik geen woord Engels, toen ik naar huis ging wel. Na het eerste jaar van de middelbare school bracht ik zes weken door in Bretagne, bij een fantastisch Frans gezin uit Parijs. Daar heb ik Frans geleerd.”
Het besef Joods te zijn was flinterdun. „Met Pasen aten we matses, mijn ouders gebruikten soms een Jiddische uitdrukking en mijn vader had een typisch Joods-Amsterdams gevoel voor humor, daar bleef het bij. Ik ben niet besneden, we aten niet koosjer. Als ik jarig was, maakte mijn moeder zuurkool met worst.”
Wat Jood-zijn inhoudt, weet Van Rooij nog steeds niet goed. „Bij mij is het vooral verbonden met het gevoel dat iemand hier ineens aan de deur klopt, iets op mijn borst stempelt en zegt: „Jij hoort niet te bestaan.” Dat heb ik van jongs af gehad.”
Verdrongen
Als thuis een enkele keer over de Holocaust werd gesproken, was dat zonder emotie of sentiment. „Dat een groot deel van de familie was vermoord, werd als feit geaccepteerd”, stelt Van Rooij terugblikkend vast. Bij zichzelf bespeurt hij een dubbele houding. Doorgaans kan hij nuchter over het familieverleden praten, maar de dodenherdenking op 4 mei is aan hem niet besteed.
„De plechtigheid op de Dam kan ik niet aanzien, mede omdat Wilhelmina zich nooit heeft bekommerd om de Joodse Nederlanders. Voor het boek ben ik naar het Holocaustmonument in Amsterdam gereisd, om de stenen met namen van mijn vermoorde familieleden te fotograferen. Na terugkeer was ik urenlang kapot.”
In de stervensfase van zijn ouders bleek dat ook bij hen de oorlog diepere sporen had getrokken dan ze wilden erkennen. „Mijn moeder leed aan alzheimer. Als ze wakker werd, zei ze steevast: „Leen, is de oorlog al voorbij?” We hoorden dat van mijn vader. Hijzelf schreeuwde in zijn allerlaatste dagen om zijn moeder. Toen ik dat van een verzorgster hoorde, sneed het me door de ziel. Ze moeten veel verdrongen hebben.”
Boekgegevens
”Het laatste Joodse huwelijk”, René van Rooij; uitg. Aspekt; 151 blz.; € 22,95