„Ik was er voor de kinderen, klaar uit”
De eerste zeven jaar na haar trouwen had Alice Gaasbeek-Nentjes (37) uit Soest geen betaalde baan. De moeder uit Soest was er thuis voor de drie jonge kinderen. Daar heeft ze geen moment spijt van gehad. „Ik ben er juist trots op. We moeten op durven roeien tegen de maalstroom van deze tijd.”
Op de bank in de huiskamer in Soest speelt Aleida van vijf met haar knuffel. Het meisje is vandaag ziek. Behalve Aleida bestaat de familie uit vader Jacco, directeur van de reformatorische basisschool Daniël in Soest, moeder Alice, Gerrit van 11 en Emmie van 9 jaar.
Alice Gaasbeek kan zich er alles bij voorstellen dat bijna de helft van de Nederlandse ouders vindt dat het gezinsleven eronder lijdt als de moeder een volledige baan heeft, zoals maandag bleek uit de ”Emancipatiemonitor 2004”. Alice Gaasbeek, zelf dochter uit een gezin van twaalf kinderen: „De voornaamste taak van een moeder is de opvoeding van kinderen. Dat blijkt duidelijk uit de Bijbel. Adam moest de aarde bewerken, Eva was er vooral voor de taken in het gezin. Het is ook zo, uitzonderingen daargelaten, dat het verzorgende, het zorgzame vooral in de vrouw zit.”
Toen ze in 1991 haar eerste kind kreeg, besloot ze volledig te stoppen met haar baan als onderwijzeres. „Doordat ik de zorg voor de baby had, kon ik niet meer de hele week voor de klas staan. Daardoor was voor de charme van het voor de klas staan er een beetje af.”
Belangrijker afweging was nog dat Gaasbeek vindt dat het het beste is voor jonge kinderen als hun moeder er helemaal voor hen is. „Vooral in de periode tot 4 jaar moet de moeder er in principe altijd voor de kinderen zijn. Ik houd er niet van om met kinderen te slepen. Dat geeft zo’n gevlieg en geren. Als je er als moeder altijd bent, geeft dat kinderen een veilig gevoel. Rust, reinheid en regelmaat. Dat heb ik zo van huis meegekregen. Dat betekent niet dat ik een soort betuttelende moeder ben die altijd aan het knutselen is met de kinderen.”
Vanaf 1998 was Gaasbeek zo’n vijftien keer per jaar werkzaam als invalkracht op school. Haar schoonouders uit Zelhem pasten dan op de kinderen. „Die kwamen dan naar ons toe en maakten er een gezellig dagje van. Als ik thuiskwam, was het huis schoon en was alles gestreken. Dat is natuurlijk wel fijn. Wat dat betreft zat ik in een ideale positie.”
Toen de familie Gaasbeek van 1993 tot 2000 in Bunschoten woonde, had de moeder sowieso geen familie en kennissen waar ze de kinderen onder kon brengen. Over een crèche piekert ze niet eens. „Daar zou ik dus never aan beginnen. Kinderen komen in een crèche in een grote groep terecht. Daar is voor hen veel minder aandacht dan in een gezin. Bovendien is een crèche vaak ook niet christelijk.”
Gaasbeek wil niet verhelen dat ze het continu thuis zijn soms wel „een beetje saai” vond. „Dan had mijn man de auto en dan werd het mij een beetje benauwd. Maar daar moet je niet zielig over doen. Soms ging ik er een dagje tussenuit, om uit de sleur te komen. En iemand die werkt, heeft ook dagen dat hij baalt.”
Nooit heeft Gaasbeek zich als huismoeder „minderwaardig” gevoeld. „Ik ken vrouwen die zich een beetje verontschuldigen omdat ze geen betaald werk hebben. Zo zit ik dus beslist niet in elkaar. Ik ben gewoon thuis, klaar uit, punt. Het werk als huismoeder is minstens zo waardevol als een betaalde baan. Ik voelde zelfs een soort trots dat ik er altijd voor de jonge kinderen was. En ik had ook genoeg te doen, bijvoorbeeld voor de vrouwenvereniging.”
Gaasbeek kan zich voorstellen dat moeders een enkele dag per week werken. Voor de afwisseling of om financiële redenen. „Als een vrouw een opleiding heeft gevolgd, kan ik me voorstellen dat ze het jammer vindt dat daar niets mee gebeurt.”
Anderzijds moeten vrouwen zich niet laten „meevoeren door de geest van de tijd”, zegt de moeder uit Soest. „We moeten wel eerlijk en alert blijven. Vaak wordt gezegd: Het kan allemaal best, een of twee dagen per week. Maar als je bijvoorbeeld als parttime docent werkt, komt er meer bij kijken. Je gaat bijvoorbeeld mee met een personeelsuitje. Daardoor kan het gebeuren dat het huishoudelijk werk naar de avond verschuift. Dan is er geen tijd om bijvoorbeeld de repetitie van je kind te overhoren. Ik merk het ook bij mezelf. Als ik een dag moet werken, is er toch meer onrust thuis. Normaal sta ik om tien voor halfacht op, maar als ik op school moet werken, dan moeten we er met z’n allen wat eerder uit. Niet dat het zo dramatisch is, maar er ontstaat wel meer jacht.”
Toen de jongste drie was, is ze twee middagen gaan werken op de basisschool van haar man, op een paar minuten fietsen van huis. Ook is ze sinds 2003 is ’s maandags actief als vrijwilliger in een inloophuis in Amersfoort. „Het vrijwilligerswerk vind ik heerlijk. Dat zou ik niet meer willen missen. Je bent dan even een dag buiten het reformatorische kringetje. Anders loop je het gevaar dat je altijd over school en altijd over dezelfde mensen praat.”