’Imams moeten van betweters pedagogen worden’
Imams in Nederland moeten zich ontwikkelen van de „betweters" die ze traditioneel zijn, tot pedagogen die kunnen ingaan op de geloofs– en levensvragen van moslims. Dat zei de Nederlandse imam A. van Bommel maandag tijdens een studiedag aan de Vrije Universiteit in Amsterdam over de preken van imams.
Verschuivingen in de rol van de imam zijn volgens Van Bommel al begonnen. Zo houden imams, die vaak in hun gedachten nog in „een dorpje in het Rifgebergte of in Midden–Anatolië" verkeerden, er in hun preken steeds meer rekening mee dat ze in Nederland wonen.
Ze moeten wel afscheid nemen „triomfalistisch denken" over een grootislamitisch rijk dat een uiting is van „historische illusies van mensen met een collectief minderwaardigheidsgevoel", aldus Van Bommel. Het idee dat ongelovigen of aanhangers van andere godsdiensten gelijkwaardig zijn, „moet nog in het godsdienstpakket van veel moslims opgenomen worden".
De imam die de gelovigen alleen vertelt wat moet en wat wel of niet mag, heeft volgens Van Bommel zijn langste tijd gehad. Die vertegenwoordigt een een „armoedig concept van godsdienst", vindt hij. De islamitische voorganger moet zich ook de vaardigheden eigen maken om mensen in nood bij te staan en om de gelovigen in hun preken te motiveren en te inspireren, zei Van Bommel.
Imams die als geestelijk verzorger in ziekenhuizen en gevangenissen werken, worden gedwongen om zich ook als hulpverlener te ontwikkelen. Geconfronteerd met patiënten en gedetineerden van uiteenlopende achtergrond, moeten ze ook alle richtingen en wetsscholen in de islam kunnen vertegenwoordigen.
In preken van imams staan nu vaak nog het opvoeden tot vroomheid, welgemanierdheid en andere morele principes centraal, zei Van Bommel. Hij schat dat in slechts vijf tot tien moskeeën geregeld preken klinken waarin haat tegen het Westen de boventoon voert.