„Een op vier foetussen met nierafwijking overlijdt daaraan”
Ruim een op de vier kinderen bij wie met prenataal onderzoek een nierafwijking is vastgesteld, overlijdt voor of na de geboorte aan die aandoening. Dat blijkt uit een onderzoek waarop verloskundige en onderzoeker H. Damen–Elias volgende week promoveert aan het Universitair Medisch Centrum van de Universiteit van Utrecht.
Damen analyseerde de gegevens van vierhonderd kinderen bij wie met echoscopie nierafwijkingen waren gevonden. Bij een kleine 70 procent die niet overleed, was het door de vroege diagnose mogelijk met de juiste behandeling de schade aan de nieren te beperken. Omdat prenatale screening in Nederland niet standaard wordt aangeboden, worden afwijkingen aan de nieren vaak in een laat stadium ontdekt bij kinderen. Soms gebeurt dat pas als ze volwassen zijn. Dan kan de schade aanzienlijk groter zijn. Uit vergelijkend onderzoek met een controlegroep blijkt dat 5 procent van alle kinderen rond de twintigste week van de zwangerschap een milde verwijding van een of beide nierbekkens heeft. In dit geval wordt de echoscopie in de 32e week herhaald. Als de verwijding dan niet meer dan 10 milimeter is, hoeft het kind volgens Damen na de geboorte niet meer bij de dokter terug te komen. In de Verenigde Staten krijgen die kinderen na de geboorte een röntgenonderzoek om vast te stellen of er bij het plassen urine terugstroomt naar het nierbekken. Als dat zo is krijgen ze standaard een jaar lang antibiotica. Maar volgens Damen is dat niet nodig. Wel moeten ouders weten dat deze kinderen een verhoogde kans hebben op deze zogenoemde reflux. Als het kind lusteloos of koortsig is zonder duidelijk aanwijsbare reden, moeten de ouders de huisarts vragen de urine na te kijken om een eventuele urineweginfectie te kunnen behandelen. Op die manier kan blijvende nierschade voorkomen worden.