Cijfers laboratoria bevestigen snelle opmars omikronvariant
Testresultaten van laboratoria duiden erop dat de omikronvariant van het coronavirus zich zoals verwacht snel verspreidt in Nederland. Bijna 3000 testmonsters van laboratoria die samenwerken met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bevatten aanwijzingen dat het om de extra besmettelijke variant gaat.
Gegevens van de labs die het instituut heeft gepubliceerd bevestigen de trend dat omikron op weg is om de dominante variant te worden. Het RIVM verwacht dat het door de snelle verspreiding waarschijnlijk nog voor de jaarwisseling de meest voorkomende coronavariant in Nederland zal zijn.
Om de virusvarianten in de gaten te houden doet het RIVM onder meer aan kiemsurveillance. Iedere week worden 1500 tot 2000 positieve testmonsters aan een nadere analyse onderworpen. Zo wordt duidelijker welke varianten in welke mate rondgaan. Die kiemsurveillance ligt echter een paar weken achter op de werkelijkheid.
Als aanvulling gebruikt het RIVM ook gegevens van laboratoria die met een speciale PCR-test al kunnen laten zien dat een testmonster vermoedelijk deze variant bevat. Het bewijs is dan niet zo hard als met de zogeheten sequentie-analyses, maar het geeft wel een goede indicatie. Een groot voordeel is dat de gegevens heel actueel zijn.
Laboratorium Synlab heeft tot nog toe in 1610 testmonsters aanwijzingen voor omikron gevonden, Saltro in 413 monsters en een samenwerkingsverband van GGD Amsterdam, Amsterdam UMC en Inbiome in 270 monsters.
Bij Synlab bevatte woensdag bijna een kwart (23,3 procent) van de positieve testen mogelijk de omikronvariant: 222 van de 954. GGD Amsterdam meldde woensdagochtend al dat het in de hoofdstad in bijna de helft van de besmettingen om omikron gaat. Het samenwerkingsverband bekeek maandag 95 testen, waarvan er 46 aanwijzingen bevatten voor de oprukkende variant.
Het RIVM durft tot nog toe niet te zeggen hoe ziekmakend omikron is. Enkele buitenlandse onderzoeken duiden op een lager aantal ernstige ziektegevallen, maar volgens topepidemioloog Jaap van Dissel van het RIVM zijn er nog veel onzekerheden over.