Verkoop van lachgas is op dit moment niet in strijd met de Opiumwet en de openbare orde in Veenendaal wordt door de verkoop ervan in de horeca niet verstoord, aldus de rechtbank.

In januari 2020 besloot de burgemeester de regels voor exploitatievergunningen van horeca aan te scherpen. Hij wilde het bezit en de verkoop van lachgas in de horeca verbieden omdat hij vreest voor gezondheidsschade bij jongeren door het gebruik van lachgas.

Volgens de rechtbank is Kats niet bevoegd om het lachgasverbod op te leggen. Hij mág voorschriften opleggen aan een exploitatievergunning, maar alleen in het belang van de openbare orde, ook om veiligheidsrisico’s te voorkomen. In dit geval is volgens de rechtbank de verkoop van lachgas een al bestaande situatie en er zijn geen incidenten geweest. Dus is er in de ogen van de rechtbank geen sprake van een dreigende verstoring van de openbare orde. De twee horecaondernemers erkennen dat aan excessief gebruik van lachgas gezondheidsrisico’s kleven. Voor de rechtbank benadrukten ze in september echter dat in hun zaken toezicht wordt gehouden, voorlichting over lachgas wordt gegeven en er niet aan minderjarigen wordt verkocht.

De rechtbank voegde aan de uitspraak toe heel goed te begrijpen dat de burgemeester zich zorgen maakt over het lachgasgebruik onder jongeren en de schadelijkheid daarvan voor de gezondheid. “Hij wil iets doen zolang er landelijk niets geregeld is. Maar het is niet aan de burgemeester om op deze manier het lachgasgebruik een halt toe te roepen. Dat is aan de wetgever in Den Haag.”

In een eerste reactie op de uitspraak richt Kats zich in een bericht op Twitter tot de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. “Paul Blokhuis, wil je graag snel actie ondernemen?” In april schreven justitieminister Grapperhaus en Blokhuis in een brief aan de Tweede Kamer dat het naar verwachting nog zeker een jaar zou duren voordat een landelijk lachgasverbod wordt ingevoerd. De reden was dat de handhaving vermoedelijk zoveel extra druk zal opleveren voor met name de politie dat er meer geld voor nodig is, en daar moet het nieuwe kabinet over beslissen.