De ECB maakt het zichzelf makkelijk
Begin juli was het zover: de ECB kwam met de resultaten van de beloofde doorlichting van zijn strategie. De bank wijzigde de definitie van prijsstabiliteit van jaarlijkse HICP-inflatie van onder, maar dichtbij 2 procent naar 2 procent. Daarbij zegt de bank tijdelijk een iets hogere inflatie te gedogen, als dat nodig is.
De ECB meldt specifiek dat wanneer de geldontwaarding onder 2 procent ligt, zij alles in het werk zal stellen de inflatie op te krikken. In woorden van de bank zelf: „Het monetair beleid zal dan krachtig en langdurig ruim zijn.”
Op het eerste gezicht lijkt dat niet meer dan het formaliseren van wat al enige jaren de praktijk is. Dat is ook het geval, maar er is meer. De wijziging zorgt ervoor dat voor haviken de lat om te pleiten voor een krapper beleid, straks behoorlijk hoog ligt. Met de aanpassing is de 2 procent-grens niet meer het plafond voor inflatie, maar het streefpercentage met ruimte om een hogere geldontwaarding „een tijdlang” te gedogen. Wat „een tijdlang” precies inhoudt is onbekend, maar afgaand op ervaringen uit het verleden, moet er rekening mee worden gehouden dat de ECB een afwijking van, zeg, een half procentpunt langer dan één jaar zal toestaan. De bank zal namelijk –als rechtvaardiging– blijven wijzen op de kerninflatie (dat is de HICP-inflatie zonder energie- en voedselprijzen) en op de eigen ramingen voor de inflatie twee jaar vooruit.
De definitie van prijsstabiliteit doet ertoe. In 1999 is de bank begonnen met de definitie van een jaarlijkse inflatie onder de 2 procent. In 2003 werd dat veranderd in een jaarlijkse inflatie onder, maar dichtbij 2 procent. Die kleine, taalkundige wijziging had wel grote gevolgen voor het beleid. Onder de eerste definitie was een inflatie van 1,5 procent bijvoorbeeld keurig; de inflatie was immers lager dan 2 procent en werd er zo voldaan aan de definitie van prijsstabiliteit.
Na 2003 veranderde dat. Anderhalf procent inflatie vereiste ineens renteverlagingen, omdat 1,5 procent weliswaar onder, maar niet dichtbij 2 procent lag. Onder de nieuwe definitie van 8 juli 2021, zou de ECB zelfs 1,8 procent als rechtvaardiging kunnen zien om een ruimer beleid te voeren.
De bank besloot ook dat de zogeheten ongewone instrumenten, zoals het opkopen van staats- en bedrijfsobligaties en speciale leningen voor banken, voortaan tot de standaarduitrusting behoren.
Ofwel: wat ongewoon was, is gewoon geworden. Aanvullende instrumenten kunnen in loop der tijd erbij toegevoegd worden. Zo is de deur nu ook formeel opengezet voor kwantitatieve verruiming om ingezet te worden zoals de ECB dat wil. De bank heeft het zichzelf makkelijk gemaakt door zeer vaag te zijn over onder welke omstandigheden het gebruik gerechtvaardigd is. Tot slot besloot de bank om de strijd tegen klimaatverandering op te nemen in de monetaire strategie.
Ik vraag me alleen af hoe de ECB dat in de praktijk gaat doen. De bank rechtvaardigde die toevoeging door te stellen dat klimaatverandering behoorlijke gevolgen voor prijsstabiliteit heeft, maar tijdens de persconferentie zei Christine Lagarde dat ze niet weten of klimaatverandering de inflatie omhoog of omlaag zal stuwen. Hoe en waarom zo’n vaag idee in je strategie past, is mij een raadsel.
De auteur is hoofdeconoom bij OHV Vermogensbeheer