Van Meeuwen: We hebben kleine apologeten nodig
Zijn nieuwe taak –als SGP-voorzitter– neemt al een deel van zijn tijd in beslag, zijn oude rondt hij woensdag af: drs. Dick van Meeuwen neemt afscheid van het Hoornbeeck College en het Van Lodenstein College. Met een oproep die hij aan Augustinus ontleent: „Een docent moet hilaritas, blijmoedigheid uitstralen.”
Goed van de Heere spreken en niet alleen praten over zorgelijke ontwikkelingen, wil Van Meeuwen maar zeggen. Wat niet verdoezelt dat die zorgen er wel zijn. „Als leerling van de gereformeerde mulo in Rotterdam heb ik de verwatering van nabij meegemaakt.” Er werd getornd aan het Schriftgezag, aan het geloof in een schepping die gewoon zes dagen duurde. „Ik heb gezien hoe snel het kan gaan. Dat moet voor het reformatorisch onderwijs een baken in zee zijn.” Zodat het niet dezelfde kant op koerst. „Als je je eigen opvattingen gaat inlezen in de Bijbel, raak je van je fundament af. Daarmee raak je je bestaansrecht kwijt.”
In dat reformatorisch onderwijs kwam Van Meeuwen terecht toen hij aan De Driestar voor onderwijzer ging studeren. „Het was een verademing. Ik was niet langer een van de weinigen die tweemaal per zondag naar de kerk ging.”
Hij blééf in het reformatorisch onderwijs, uit overtuiging. Eerst in het lager onderwijs: vanaf 1975 aan de Calvijnschool in Sliedrecht. Daarna in het voortgezet onderwijs: vanaf 1982 als docent geschiedenis en maatschappijleer aan de Guido de Brès in Rotterdam, vanaf 1997 als directielid op locatie Marnix van het Wartburg College in Dordrecht. Tot slot voor een deel ook in het mbo: in 2011 trad hij toe tot het college van bestuur van Hoornbeeck College en Van Lodenstein College.
Voor de klas
Onder dat alles bleef hij inwoner van Sliedrecht. In de Christelijke Gereformeerde Kerken is Van Meeuwen dit jaar 50 jaar organist, eerst in Rotterdam-West, nu 41 jaar in de Sliedrechtse Beth-Elkerk. Sinds vorige zomer combineert hij dat met het ouderlingschap.
Doordeweeks doorkruiste hij het land. „Als bestuurders kwamen we heel regelmatig op al onze locaties.” Van Goes tot Kampen. Met als kers op de taart: „Tijdens mijn afscheidsrondje wilde ik graag op alle elf de locaties nog een keer een lessituatie meemaken. Het gaat immers om de leerling, de student.”Lesgeven –vaak in gastlessen– bleef Van Meeuwen al die jaren doen, al had hij tijdens 23 jaar raadslidmaatschap ontdekt hoeveel aardigheid hij in bestuurswerk had. Hij wilde het contact met de jongeren niet kwijt, de praktijk van het lesgeven evenmin. „Ik genoot ervan.”
Van het bestuurswerk niet minder. „Docenten de gelegenheid geven zich optimaal te ontplooien.” Tegelijk: nadenken over ontwikkelingen, over het hoe en waarom van het onderwijs. „Dat zijn de reformatorische scholen gelukkig steeds meer samen gaan doen.”
Burgerschap
Van Meeuwen noemt het techniekonderwijs. „Er zijn zoveel vaklui nodig.” Hij noemt ook het burgerschapsonderwijs. „De wet die dat verplicht, heeft bedreigende elementen, maar we kunnen hem ook gebruiken om nu echt werk te maken van christelijk burgerschap, zodat onze leerlingen leren zich te verantwoorden voor opvattingen die haaks staan op de tijdgeest. Meer dan ooit hebben we kleine apologeten nodig. Met als uitgangspunt dat de vreze des Heeren het beginsel der wijsheid is.”
Vorming als hoofdtaak van het reformatorisch onderwijs, Van Meeuwen zag er mooie voorbeelden van in 46 jaar schoolpraktijk. „Je bemerkte de uitwerking in het leven van leerlingen, je hoorde van oud-leerlingen hoeveel ze aan de jaren op onze school hadden gehad. De grootste vrucht is als harten worden geraakt. Ook daarvan heb ik weleens iets gehoord, tijdens een mentorgesprek. Als docenten zien en horen we echter lang niet altijd wat ons onderwijs heeft uitgewerkt. En vooral ook ons gedrag. De leraar die het meest indruk maakt, hoeft niet degene te zijn die het best lesgeeft.”
Opgetogen
Tien jaar gaf Van Meeuwen mede leiding aan zowel het Hoornbeeck als het Van Lodenstein College. Hij had dus wel veel onder zijn hoede. Maar nee, „zo heb ik dat niet ervaren. Het is juist mooi om te werken aan een doorgaande lijn van vmbo naar mbo. Het is ook niet te groot: de locaties zijn kleine scholen op zich, die ervan profiteren dat een heel aantal zaken centraal is geregeld.”
Sinds de oprichting in 1993 is Van Meeuwen bestuurslid –jarenlang was hij voorzitter– van stichting OGO, die zich inzet voor christelijke scholen in Oost-Europa. „Ik kom er altijd opgetogen vandaan. Kort na de val van het communistische regime merkte je een enorme passie om de christelijke scholen op te bouwen, al moest dat met geringe middelen. Ze waren jaloers op onze voorrechten. Voor de scholen in Hongarije is de situatie inmiddels anders. Ze zijn blij met de –in het Westen verguisde– premier Orbán, die het christelijk onderwijs een goed hart toedraagt. De Hongaars gereformeerde scholen hebben nu minder last van ideologische bedreiging vanuit de overheid dan wij.”