Theo Pleizier: uit de eigen bubbel, de wereld in
Een bekende theoloog? Nee, dat is hij niet, vindt dr. T. T. J. (Theo) Pleizier, universitair docent aan de PThU in Groningen. Meer zoiets als „wereldberoemd in eigen straat.” Maar zelfs op de pioniersplek in de buurt die hij ’s zondags met zijn gezin bezoekt, weten ze niet dat hij predikant is.
De 45-jarige predikant draagt een vest en huissloffen. Hij oogt vriendelijk. Pretentieloos. En zo spreekt hij ook. Het is Theo, niet dominee. Studenten aan de PThU riepen hem in 2019 uit tot de beste docent van het jaar, onder meer vanwege zijn „oprechte belangstelling” voor zijn pupillen. In hun woorden: „Onze docent van het jaar geeft les over preken en pastorale zorg, maar je zou kunnen zeggen dat hij de belichaming is van pastorale zorg.”
Maar liefst vier verdiepingen telt het Groningse rijtjeshuis van de familie Pleizier. De nok is bovenkamer en binnenkamer tegelijk. Daar wordt gestudeerd, gedoceerd en gemediteerd. Ingeklemd tussen de dikke pillen en proefschriften –die niet alleen tegen de wand staan maar ook in slordige stapels op de grond liggen– is een bescheiden zithoek. Er hangt een toga aan een kleerhanger. Een rits kinderboekjes van W. G. van de Hulst springt in het oog.
Theo Pleizier groeide op in Hoevelaken. Het ouderlijk gezin maakte deel uit van de hervormde gemeente. Het reformatorische wereldje leerde hij pas kennen toen hij het Van Lodenstein College bezocht. „Er bleken tien soorten gereformeerd te zijn, om het met Anne van der Meiden te zeggen. Dat was nieuw voor mij, hoewel er in hervormd Hoevelaken, daar aan de rand van de Veluwe, volop bevindelijke spiritualiteit te vinden was.”
Hoe beleefde u de middelbareschooltijd?
„Aan de ene kant heb ik mij thuis gevoeld op het Lodenstein. Er liepen goede docenten rond aan wie ik met plezier terugdenk, zoals C. A. de Niet en E. Kooijmans. Anderzijds voelde ik mij als hervormde jongen vaak een vreemde eend in de bijt. Kerkelijke thema’s stonden niet zo op mijn netvlies. De ‘wedstrijdjes’ wie het meest orthodox was, vond ik vervreemdend.”
Godsdienstdocent B. van Ojen gaf u destijds Brakel mee naar huis, twitterde u eens.
„Hij was mijn mentor in het laatste jaar van het vwo. In die periode overwoog ik theologie te gaan studeren. Hij ging daar op een fijnzinnige manier mee om. Niet remmend. Ook niet duwend. Van Ojen bracht het woord roeping ter sprake. En hij nam kopietjes mee van de ”Redelijke Godsdienst”, over de innerlijke roeping. Wij hadden die thuis niet in de kast staan. Het aardige is dat hij daar niets over zei.”
Was u al zover dat u over roeping nadacht?
„Ik heb lang geaarzeld over de vraag of ik de IT in zou gaan.” Hij wijst naar de beeldschermen op zijn bureau: „Een van die computers heb ik in de kerstvakantie samen met mijn zoon in elkaar gezet. Het moet ergens in 4 vwo geweest zijn dat… ja, wat precies? Dat je innerlijk iets hoort, iets voelt. Dat er op de route die ik in wilde slaan een ”nee” klonk. Het predikantschap kwam toen als enige alternatief naar voren.”
Een studie theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht lag voor de hand, „omdat die nu eenmaal nodig was om dominee te worden.” Gaandeweg fascineerde de godgeleerdheid hem dusdanig dat Pleizier onderzoek ging doen en promoveerde. Tussen 2007 en 2015 diende hij na elkaar de hervormde gemeenten in Langerak en Dirksland. Daarna volgde de benoeming tot universitair docent praktische theologie.
„Ik zou nu wel een ander soort dominee zijn”, zei u pas. Hoe bedoelde u dat?
„Nu ik als theoloog met het vak bezig ben, is er een nieuw bewustzijn ontstaan over het ambt van predikant. Ik bedenk regelmatig hoe prachtig het is om met mensen op te trekken in het dagelijks leven en te praten over dingen die ertoe doen. Meer dan eerst merk ik hoe uniek dit is, maar ook hoe ingewikkeld. Doordeweeks bezig zijn met heilige teksten en in contact zijn met allerlei mensen, waarna je hun op zondag laat zien wat je gevonden hebt in die heilige boeken. Als je erover nadenkt, is het raar, zeldzaam.”
Duid dat eens wat nader?
„Wat gebeurt er nu precies tijdens de preek, als we vanuit de tekst woorden spreken of daarnaar luisteren? Dat is aan de ene kant een heilig gebeuren, anderzijds is het ook een complexe bezigheid. Was het maar zo simpel dat je zou kunnen volstaan met de Schriftlezing. Niet voor niets combineren we in de protestantse traditie Schriftlezing en preek. Zodra we gaan preken, brengen we de Schriftwoorden in verband met het alledaagse leven.”
Doelde u ook nog op iets anders, toen u zei dat u nu een ander soort dominee zou zijn?
„Om ’s zondags woorden te geven aan wat de gemeente gelooft, is contact nodig. Pastoraat. Ik besteedde altijd veel tijd aan preken, maar vond het soms moeilijk om als dominee op het goede moment daar te zijn waar ik moest zijn. Sommige predikanten voelen dat feilloos aan. Ze hebben dat in de vingers. Ik vond het lastig.”
Is het belangrijk welke woorden je gebruikt in de geloofsoverdracht?
„Met studenten lees ik altijd een preek van Luther. Hoe kan het dat een preek van 500 jaar oud ons nog steeds aanspreekt? Blijkbaar kan geloofstaal de eeuwen overspannen. Tegelijk kun je niet volstaan met preken die al gehouden zijn. Steeds opnieuw moet je weer taal vinden voor Wie God is en wat je onder genade verstaat.”
U schreef samen met Dolf te Velde en Arnold Huijgen de ”Gewone Catechismus”, waarin u op een toegankelijke manier het christelijke geloof verwoordt. Hoe kwam u op het idee?
„Dat ontstond tijdens het 450-jarig jubileum van de Heidelbergse Catechismus. Ik ontdekte dat de catechismus nog wel functioneert in de catechese, maar alleen met uitleg. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat hij in de zestiende eeuw is ontstaan. Maar stel je voor dat je wiskunde krijgt uit een eeuwenoud boek en dat je een tweede boek nodig hebt om dat te begrijpen. Bovendien is het van belang dat elke jongere in zijn eigen tijd onder woorden leert brengen wat het betekent om te geloven. Het is fantastisch als je de Heidelbergse Catechismus uit je hoofd kent. Ik denk dat de Gewone Catechismus pas echt geslaagd is als hij mensen bij de Heidelberger brengt. In die zin is het geen vervanging.”
Kennen uw kinderen de Heidelbergse Catechismus nog?
„Deels. Fragmentjes, denk ik. Tijdens catechisatie en op school zullen ze erover gehoord hebben. Maar ze kennen hem niet uit het hoofd. Ja, hoe gaat dat? Zelf leerde ik in Hoevelaken psalmversjes op de zondagsschool. Je zong ze ook in de kerk en op school. De catechismus heb ik nooit uit m’n hoofd hoeven leren. Daar begint het ergens al hè. Jongeren hebben ook niet meer het liedtegoed bij zich zoals ik dat wel nog meekreeg.Kerken staan voor de uitdaging om een verbinding te leggen tussen wat kerkgangers doordeweeks lezen, zingen en belijden en wat je in de kerkdienst doet. Voor je het weet is de kerkdienst een eiland waarop je vormen vasthoudt die losstaan van de dagelijkse spiritualiteit”
De verwoording in de Gewone Catechismus over schepping en evolutie, zorgde voor commotie. Begreep u de kritiek?
„Wat mij betreft is er een frame ontstaan. Door het hierover te hebben, hoefde het niet meer te gaan over het waarom van het project. Mensen schreven hun pennen leeg. Dat is jammer geweest.”
En de inhoud van de kritiek?
„Wat wij wilden, was bruggen slaan. Het gaat uiteindelijk om de vraag: Wat staat er op het spel? Dat is de erkenning van God als Schepper en dat wij gemaakt zijn om tot Zijn eer te leven. Als je daarvan maakt dat we ruimte scheppen voor niet-christelijke wetenschappelijke opvattingen, heb je de portee van de vraag niet begrepen. Dus nee, ik heb het niet kunnen meemaken dat er zo ontzettend veel rumoer over ontstaan is. Daarom vind ik het eigenlijk een beetje vervelend om het er nu weer over te hebben.”
De angst zal zijn dat opvattingen op dit punt verschuiven.
„Wat raak je precies kwijt? Niet een wetenschappelijke theorie. Ik hoef ook niet veel van de kwantummechanica te weten om in God als Schepper te kunnen geloven. We moeten het christelijk geloof niet laten trouwen met welke theorie dan ook. Maar jongeren bewegen zich wél op dit terrein. Zij moeten studeren én blijven geloven. Natuurlijk kun je elke vraag van de Gewone Catechismus onder een vergrootglas leggen, maar doe dat dan in het kader van wat het boek als geheel beoogt.”
U bent in Groningen niet op initiatief van de Gereformeerde Bond benoemd. Voelt u zich toch een vertegenwoordiger van de Gereformeerde Bond?
„Ik wil niet in de positie geplaatst worden van vertegenwoordiger. De Gereformeerde Bond staat voor de waarde van de gereformeerde traditie. Die traditie is meer dan de moeite waard om haar in te blijven brengen in het geheel van de Protestantse Kerk. Echter, op het moment dat je zegt dat de Gereformeerde Bond iets uit zou moeten dragen, ga je voorbij aan het feit dat de Bond onderdeel is van de kerk en opkomt voor iets wat gewoon aanwezig is bij mensen, ook bij studenten aan de predikantsopleiding.”
Het is toch mooi dat u aan de PThU de gereformeerde traditie inbrengt?
„Het is ook meer dan vanzelfsprekend dat er tijdens de predikantsopleiding aandacht voor is. De breedte van de kerk hoort daar vertegenwoordigd te zijn en dus ook de gereformeerde traditie, een traditie die mij lief is. Maar ik zit hier niet om mijn eigen richting te bedienen. Als ik het gevoel krijg dat er zo naar me gekeken wordt, gaat het kriebelen. Dat vind ik niet passen bij mijn positie. Ik ben wie ik ben. Als ik tijdens colleges accenten leg, doe ik dat omdat het vak dat vereist.”
Neigt dat te veel naar afgescheiden denken?
„Dat ik moeite heb met de vraag van welke smaak ik ben, is misschien autobiografisch, ja. Wellicht ben ik daar al met al toch iets te hervormd voor. Overigens steek ik niet onder stoelen of banken dat ik lid ben van de Gereformeerde Bond.
Waar ik zorgen over heb, is hoe je ervoor zorgt dat de nieuwe generatie predikanten in verbinding staat met de lange lijnen van hun eigen traditie. Kunnen we hen nog voldoende Calvijn leren lezen, hervormde theologen uit de twintigste eeuw, Van Ruler, Noordmans? En dragen we fundamentele discussies in de hervormde theologie –waarin bonders ook een rol speelden– over? Niet vanwege de discussies, maar omdat er iets op het spel stond.”
Wat raken we kwijt als dat niet meer lukt?
„De vraag naar hoe we het heil verstaan en hoe wij deel krijgen aan het heil en hoe we als gemeente van Christus in onze eigen tijd vanuit het Evangelie leven.”
U heeft een omvangrijke taak aan de universiteit en gaat ook nog op zondag voor. Hoe combineert u die twee dingen?
„Ik maak één preek per maand, dat is het maximum. Een kerkdienst voorbereiden kost me ongeveer anderhalve dag. Als ik nu –in de schaarse tijd die ik ervoor heb– evenveel zou preken als toen ik gemeentepredikant was, zou ik mijn preekvoorbereiding van toen met terugwerkende kracht niet serieus nemen.”
U preekt en doceert momenteel vanwege corona op afstand. Hoe gaat dat?
„Het is voor iedereen lastig geweest het afgelopen jaar en tegelijk een ontdekking dat de kerkdienst zo je huiskamer binnenkomt. Dat vraagt iets van de predikant. Van zijn taalgebruik ook. Niet: „Wij zijn hier bij elkaar en u thuis mag meedoen.” Maar: „Wij zijn hier om mogelijk te maken dat u thuis kerk bent.””
Kan dat wel, thuis kerk-zijn?
„Het kan, maar het is gemankeerd. Door niet samen te komen, doen wij tekort aan de roeping van de gemeente, al zeg ik niet dat we met een paar honderd man in het kerkgebouw moeten zijn. Als je besluit om mensen naar de kerk te laten komen, moet je wel je argumentatie op orde hebben. Dus niet beginnen over de geestelijke nood van de gemeente, want dan gaat het uiteindelijk om jezelf. Het argument moet zijn dat het de roeping van de gemeente is om voor Gods aangezicht bijeen te komen en Gods lof aan te heffen. Die roeping kan maken dat je veel op het spel zet.”
Als gemeentelid thuis de dienst volgen heeft ook iets comfortabels. Mensen kunnen je afleiden.
„Dat is zo. Een kenmerk van de kerk is de familiestructuur, met alle menselijkheid die erbij hoort. Gemeenteleden zijn niet altijd je beste vrienden. Soms heb je last van anderen. Als je dat érgens weet, is het in de kerk. Jezus kwam omdat wij zo lastig zijn. De eer van God bestaat daaruit dat wij rond de doopvont samen blijven komen. Dat is een geloofsoefening, veel meer dan wanneer je in je eigen bubbel blijft zitten.”
Heeft de coronacrisis de kerk nieuwe inzichten opgeleverd?
„Ze laat de ingewikkelde verhouding tussen kerk en samenleving zien. Als christenen kunnen we niet op ons eigen veilige eiland blijven zitten, want dan gaat het botsen. Daar waar het botst, wordt het spannend. Wat hebben wij te zeggen en hoe toegankelijk zijn wij?”