Ds. J. IJsselstein ging op zoek naar de verkoren eenling
Als kind wist ds. J. IJsselstein al dat hij zendeling moest worden. Dat werd hij ook, maar in een weg met krommingen. Na een loopbaan als zendingsarts, psychiater, zendingspredikant, gemeentepredikant en zendingspionier is hij weer gemeentepredikant. „Ik heb geleerd dat Gods gedachten oneindig hoger zijn dan de mijne.”
Fysiek zijn ze enigszins gesetteld in het Zeeuwse Kapelle-Biezelinge, mentaal moeten ds. J. IJsselstein en echtgenote Annemieke nog landen. De drie jaren in Cambodja laten zich niet zomaar wegvegen.
Het verlangen om het Evangelie te brengen op plaatsen waar het nog niet werd verkondigd, ontstond bij Hans IJsselstein al vroeg. „Ik was een jaar of acht toen ik werd geraakt door de woorden uit Psalm 9: „Laat de heidenen weten dat ze mensen zijn.” Minstens tien jaar later ontdekte ik dat die tekst geen opdracht van God aan een mens is, maar een gebed van de dichter tot God. Zendingswerk is Zijn werk. Het is genade als je daarbij wordt ingeschakeld. Het is ook goed als God je uitschakelt. Dat neemt niet weg dat ondanks mijn verkeerde interpretatie van die tekst mijn liefde voor de zending was gewekt.”
Wanneer leerde u persoonlijk God kennen?
„Al in mijn vroege jeugd ben ik gegrepen door Zijn liefde. Mijn ouders kwamen pas op middelbare leeftijd tot bekering. Vanaf die tijd zag ik ze soms geknield voor hun bed liggen. De hele sfeer in huis veranderde. Vooral mijn moeder wilde graag weten hoe het geestelijk bij mij lag. Ik wist dan niet goed wat ik moest antwoorden.
Op een dag trok ik een boekje van de Schotse predikant Ralph Erskine uit de kast, over het sterven aan de wet. Dat heeft veel voor me betekend. Ik kreeg daardoor meer zicht op de diepte van de zonde en de rijkdom van het Evangelie. Sindsdien ben ik verslingerd aan de puriteinen. Vanwege hun heldere prediking en hun vrijmoedigheid in het verkondigen van Christus. De vraag naar de weg van de bekering vind ik niet zo relevant. Een mooi verhaal vertellen is geen kunst. De Heere Jezus wijst erop dat het ware geloof in de vruchten openbaar komt. Laat God maar in het middelpunt staan en niet de mens en zijn ervaringen.”
Waarom koos u voor de studie geneeskunde?
„Ik wilde graag theologie studeren, maar dat was in mijn milieu not done. Daarom werd het geneeskunde, met het doel zendingsarts te worden. Tijdens mijn studie solliciteerde ik voor het eerst bij de Zending Gereformeerde Gemeenten, maar daar hadden ze geen dokter nodig. Ik was niet alleen boos op het deputaatschap, maar ook op God. Ik moest leren dat het enkel genade is als Hij je wil gebruiken.
Bij een tweede sollicitatie ben ik wel aangenomen, voor medisch werk in het Izi-gebied in Nigeria. Na de tropenopleiding zijn we in januari 1992 uitgezonden vanuit de gereformeerde gemeente van Houten. Kort voor vertrek bleek dat ik een aangeboren hartprobleem had, waardoor mijn hart op hol kan slaan. Daarvoor ben ik behandeld, maar in Nigeria keerden de klachten terug. Door de malariapillen, bleek later. Na acht maanden zijn we noodgedwongen gerepatrieerd.”
Hoe beleefde u dat?
„Zeker niet als leerzame leiding. De frustratie overheerste. Waarom breekt God mijn liefde tot het zendingswerk en mijn verlangen om Hem te dienen af? Ik besefte veel te weinig dat het gaat om Góds liefde en Góds verlangen. We hadden overigens niet het gevoel dat we voor niets waren geweest. In Nigeria kregen we al snel een weesje in huis: Ruben Ngkwegu. We hebben dat wurmpje met veel liefde verzorgd. Bij ons vertrek is de zorg overgenomen door zuster Truus Ringelberg. Ruben is vrij snel daarna gestorven, als een klein verbondskind. Het troostte ons dat we in ieder geval voor één kind tot zegen waren geweest. Een kind dat de Heere op ons pad bracht.”
Terugkeer naar Nigeria was onmogelijk?
„Ja, nog een jaar of vier bleef mijn conditie slecht. Ik vond werk bij Eleos, toen nog Gliagg, en begon na twee jaar de opleiding tot psychiater. Omdat ik me geroepen wist tot predikant, ging ik in diezelfde periode naar de kerkenraad voor een attest. De dominee had me nooit gesproken en wilde daarom graag een referentie van mijn baas hebben. Een attest kreeg ik niet, voor mijn baas was mijn wens om predikant te worden reden voor ontslag. Ik moest volgens hem voluit voor de opleiding tot psychiater gaan.
Het Deltaziekenhuis was zo vriendelijk om een extra opleidingsplaats te creëren, maar de hele situatie was behoorlijk heftig. Vooral mijn vrouw had het helemaal gehad, ook kerkelijk. Daarom zijn we naar Papendrecht verhuisd en daar hervormd geworden. Het was een goede tijd, maar op een gegeven moment begon de situatie bij mij te knagen. Ik wist me nog steeds geroepen om predikant binnen de Gereformeerde Gemeenten te worden. Na een lange worsteling zijn we met schuldbelijdenis teruggegaan naar Dordrecht.
Ondertussen werkte ik als psychiater bij een riagg in Rotterdam en in het Albert Schweitzerziekenhuis in Dordrecht. Later zijn we teruggekeerd naar Houten. Daar heb ik een eigen praktijk opgebouwd, waardoor ik zelf mijn tijd kon indelen. Ik studeerde intussen in Utrecht theologie via de zaterdagopleiding. In Houten kreeg ik wel een attest, maar het curatorium wees me af. „Jij kunt het wel vergeten”, zei een goede vriend, maar ik voelde dat ik moest blijven gaan. God kan harten neigen. Ik heb wel te doen met al die mannen die keer op keer worden afgewezen. Dat heeft een enorme impact.”
U werd de tweede keer aangenomen.
„Annemieke begon spontaan te huilen toen ze het hoorde. Van schrik. Voor mij was het een Godswonder. Zo beleef ik het nog steeds. ”
Hoe ervoer u de overgang naar de Theologische School in Rotterdam?
„Het eerste halfjaar had ik het gevoel dat ik werkloos was geworden. Ik heb altijd keihard gewerkt. Het meest confronterend vond ik de gesloten wereld. In de psychiatrie ging ik met Jan en alleman om, mensen van alle mogelijke culturen. Dan valt het niet mee om ineens met enkel mensen van je eigen kring in een gebouw aan de Boezemsingel te zitten. De sfeer was goed, maar je moet stevig in je schoenen staan om in zo’n cultuur jezelf te blijven. Men verwacht dat je je voegt in het spoor van het vertrouwde. Ik wil niet recalcitrant zijn, maar deze tijd vraagt vooral om authenticiteit. Ik denk dat ik uiteindelijk wel mezelf ben gebleven. Ik probeer te zeggen wat ik van Godswege meen te moeten zeggen, ongeacht wat mensen ervan vinden.
In het tweede jaar heb ik aangegeven dat ik zendingspredikant wilde worden. Zo kwam Papoea in beeld. Ik zie nog altijd de muur van onze huiskamer in Wamena voor me, met daarop geschreven: Be still, and know that I am God!”
Was het de vervulling van uw jeugddroom?
„Ten dele. Na Nigeria ontstond bij mij een sterke betrokkenheid op de nog niet met het Evangelie bereikte mensen in Azië. Ik heb de zendingsdeputaten gevraagd me naar China uit te zenden, maar zij zagen in mij de geschikte persoon voor het opzetten van een theologische school in Wamena, een wens van onze zusterkerk in Papoea. Ik wist dat de lokale kerk niet per se zat te wachten op een Nederlandse dominee; predikanten hadden ze zelf genoeg.
Met de studenten kreeg ik goede contacten. Ik voelde me vooral aangetrokken tot de jongens uit de laagste sociale klasse. Dat zit in me. Bij de bonzen in maatschappij en kerk voel ik me minder thuis. Dat viel niet goed en dat reken ik mezelf aan. Ik had meer rekening moeten houden met het culturele verwachtingspatroon.
Daar kwam bij dat de kerk in Papoea in de fase van bewustwording van eigen autonomie zat. Op zichzelf heel gezond. Het is een valkuil voor zendingsorganisaties om te lang te blijven. We moeten leren het Evangelie te brengen en het vervolg aan de Heere over te laten. We hoeven geen duplicaten van onze eigen kerkelijke gemeenten te vormen, laat staan ons eigen koninkrijk te bouwen. God bouwt Zíjn Koninkrijk.
Vanuit die visie ben ik meer geloofszendeling dan kerkelijke zendeling. Het is niet verstandig alles dicht te timmeren met beleid en in ons stramien te persen. Met de kramp die dat geeft aan beide kanten, gevolgd door conflicten. We mogen toch ook vertrouwen dat onze zendingswerkers met hun kennis van de cultuur, luisterend naar het Woord en biddend om Gods Geest, hun werk doen. In afhankelijkheid van Gods leiding en passend bij de culturele context. Niet in het spoor van onze Nederlandse gewoonten, maar in het spoor van de Schrift.”
In 2012 besloot u terug te komen.
„Ja, uiteindelijk had ik in Wamena nauwelijks werk. Ik kreeg de keus voorgelegd terug te keren of docent te worden aan de universiteit van Sorong. Voor dat laatste voelde ik niets. Mij please je niet met een docentschap aan een universiteit. Ik wil in een hutje of op de stoep langs de straat het Evangelie doorgeven aan gewone mensen. Opnieuw heb ik gevraagd ons naar China te zenden, maar dat was nog steeds geen optie.”
En werd u gemeentepredikant in Kampen.
„Dat was de plek die God me wees en we hebben het daar goed gehad. Ik vond het een zegen te kunnen preken en vrucht te zien op het werk. We genoten ook van het contact met de mensen en de rust die er in ons leven was gekomen. Geregeld bad ik de Heere ons daar te laten. De jaarlijkse zendingsdag bezocht ik met een dubbel gevoel. Tot ds. J. J. van Eckeveld op zo’n dag een meditatie hield over Johannes 10: „Ik heb nog andere schapen die van deze stal niet zijn, die moet Ik ook toebrengen.” Het was of ik bij mijn stropdas werd gegrepen. Ontdaan ging ik naar huis, want ik was verbonden geraakt aan mijn schapen in Kampen. De volgende dag bediende ik er het avondmaal. De nabetrachtingspreek ging over de roeping van Elisa, waarbij de Heere tegen Elia zei: „Keer weder op uw weg.” Terwijl ik die woorden uitsprak, voelde ik dat dit Gods stem tot mij was. Ik durfde het niet tegen Annemieke te zeggen, niet wetend dat ook haar hart weer werd omgebogen naar zending.”
In 2017 mocht u eindelijk naar Azië.
„Het werd Cambodja. De aankomst in de hoofdstad Phnom-Penh voelde als thuiskomen. De taal is ingewikkeld en het kost tijd om vertrouwen te krijgen, maar ik genoot van de taalstudie, het contact leggen met de bevolking en het leren kennen van de boeddhistische cultuur. Op zondag gingen we naar een huisgemeente.”
Miste u het preken niet?
„Mijn primaire taak is niet preken, maar gehoorzaam doen wat God van me vraagt. In Cambodja kon ik me gelukkig nog als arts en psychiater laten registreren. Na onze taalstudie verhuisden we naar Siem Reap, een stad in het noorden van Cambodja. Samen met een paar lokale sociaal werkers ging ik op pad, het platteland op, om mensen te bereiken. Ondertussen keek ik uit naar een geschikte plek voor ons zendingswerk. Zover is het niet gekomen. Door preken die we beluisterden en dingen die we lazen maakte de Heere ons duidelijk dat er veranderingen aanstaande waren. Toen we begin 2020 kortdurend in Nederland waren, hebben we allebei corona opgelopen. Bovendien bleek Annemieke een schildkliertumor te hebben. Voorlopig moet ze intensief onder controle blijven. Daarom heb ik me hier weer beroepbaar laten stellen.”
Dat gaf geen vragen?
„Nee. Omdat God ons erop had voorbereid, was er rust. Dit is Zijn wil. Zeker in Azië is zendingswerk het zoeken van de verkoren eenling. En die gaf God. In Phnom-Penh hadden we een heel aardige huishulp. Tot mijn verbazing vroeg ze op een dag om een Bijbel. Kort daarop wilde ze mee naar de kerk. Ze heeft belijdeniscatechisatie gevolgd, is gedoopt en sprak vrijmoedig met andere Cambodjanen over God.
Bij onze terugkeer gaf dit veel troost en het maakte tegelijk bescheiden. Ik hoopte dat ik na vijftien jaar hard ploeteren zou kunnen zeggen dat iemand als vrucht op mijn werk tot geloof was gekomen. God gaf een bekeerling in ons tweede jaar, zonder dat we er zelf iets aan hadden bijgedragen. In ons derde jaar liet Hij weten dat we weer konden gaan. Ik ervoer dat niet als de derde crash van een zendingscarrière. Het was als bij Filippus na zijn ontmoeting met de kamerling: missie voltooid. Hij werd losgemaakt van de bloeiende gemeente van Samaria voor een eenling die tot bekering moest worden gebracht. Daarna hebben ze elkaar nooit meer gezien. Het was opnieuw zoals in onze huiskamer in Cambodja stond: „Laat af, en weet dat Ik God ben. Ik zal verhoogd worden onder de heidenen.” Met of zonder ons. Het gaat om God.
In Namibië stond ik bij graven van zendelingen die na enkele maanden al waren overleden, maar ook zij gingen niet tevergeefs uit. God wordt verheerlijkt in een weg van afbraak van dat wat van ons is. Hij gebruikt je zolang Hij dat nuttig vindt voor Zijn werk, Zijn eer en Zijn Koninkrijk.”
Het zendingswerk is voor u voorbij?
„Ik weet dat ik nu in Kapelle-Biezelinge moet zijn, de rest van mijn leven ligt in Gods hand. Wil Hij dat we in de toekomst opnieuw uitgaan, dan zal ik gaan. Zet Hij me voor de rest van mijn leven in Barneveld, dan is het ook goed. Ik voel mezelf steeds meer een ellendig mens; God wordt steeds groter voor me. Graag geef ik me over aan Zijn leiding. Totdat ik Hem eens in Zijn volle grootheid en glorie zal zien.”