Ds. D. J. van Vuuren 50 jaar predikant: „Ik groef greppels, de Heere vulde ze”
Het was pas voor iedereen weer te lezen, in de opnieuw gedrukte editie van het Reformatorisch Dagblad van 1 april 1971: ”Kandidaat D. J. van Vuren doet intrede als predikant van de Chr. Geref. Kerk te Zaamslag”.
„De spelling van mijn naam had het RD gemoderniseerd”, lacht ds. D. J. van Vuuren. De emerituspredikant viert, net als het Reformatorisch Dagblad, zijn 50-jarig jubileum.
Op de tafel, bij de rolstoel van zijn vrouw, ligt het jubileummagazine dat het RD uitgaf. „Die foto op de voorkant is zo leuk”, vindt mevrouw Van Vuuren. Haar man en kinderen zorgen nu voor haar, nadat zij altijd klaar heeft gestaan voor het gezin met twaalf zoons en dochters. Op zondag moet ze hem echter laten gaan. Ds. Van Vuuren gaat regelmatig nog in twee diensten voor.
Aan het predikantschap gaat voor Van Vuuren een lange weg vooraf. Hij is 37 als hij predikant wordt. „Ik begon op 15-jarige leeftijd als jongste bediende op een scheepvaartkantoor in Rotterdam. Ik deed verschillende avondopleidingen op commercieel en administratief gebied. Toen ik 23 was, kwam er een grote verandering in mijn geestelijk leven. Ik heb toen mijn roeping ervaren. Maar in de afgescheiden christelijke gereformeerde gemeente waar we toen lid waren, kon ik er niet mee verder. Onze predikant zei: „Mooi als het van de Heere is. Laat het maar overzomeren en overwinteren.””
Ondertussen moet Van Vuuren de kost winnen voor zijn groeiende gezin. Hij neemt zich voor om te gaan leren voor onderwijzer om later de akte godsdienstonderwijs te halen. Misschien zal hij langs die weg predikant kunnen worden. Zijn werkgever geeft hem echter niet de mogelijkheid om een dag per week te gaan ”kweken”. „Ik had er zo vast op gerekend dat dat de weg van de Heere was. Dat heb ik in de loop der jaren meer geleerd, dat wat ik uitdenk niet zo moet gebeuren en niet vandaag moet gebeuren.”
Na een teleurstellende afwijzing bij het curatorium, probeert Van Vuuren zijn roeping te vergeten. Maar in Doornspijk, waar het gezin naartoe verhuist vanwege zijn werk bij een veevoedersbedrijf in Uddel, ontlokt ds. Van Doorn hem zijn ‘geheim’. „Hij was een vaderlijk figuur. Hij wees me op de weg van artikel 8, waarbij ik aangenomen kon worden op grond van singuliere gaven. „Dat hoef je niet van jezelf te zeggen, maar dat wordt onderzocht.””
Zo komt Van Vuuren toch nog in Apeldoorn terecht. Hij volgt een verkorte opleiding van ruim twee jaar. Hoe doet hij dat, naast zijn baan en de reuring in het grote gezin? „Het was vaak nachtwerk. Het scheelde dat ik geen Grieks en Hebreeuws hoefde te leren. Later heb ik dat weleens gemist, maar er is gelukkig veel te lezen om ook aan die informatie te komen.”
Praktijkervaring in het pastoraat doet Van Vuuren op als ouderling in Doornspijk. De Doornspijkers laten zich niet zo gemakkelijk in het hart kijken. „„Luuster mer noar mien, dan leer ie t vanzelf wel”, zei mijn oudere broeder tegen me. We moesten er echt aan trekken om er iets uit te krijgen. En dan kon het nog zijn dat een boer na een moeizaam gesprek met aan het eind nog een traantje, na het amen op het gebed zei: „Hoe zou Hannes het gehad hebben met die ene koe waar de veearts bij moest komen?””
Tegelijk heeft hij goede herinneringen aan de gesprekken die gevoerd werden in de Doornspijkse kerkenraad, met name bij het censura morum. „Later heb ik dat weleens gemist in kerkelijke vergaderingen. Daar was het vaak alleen maar zakelijk, als het al zakelijk was. Als je niet sterk in het geloof stond, zou je het daar nog verliezen.”
De eerste gemeente waar ds. Van Vuuren als predikant aan het werk gaat, is Zaamslag. Later volgen Leerdam, Maassluis en Rotterdam-Charlois. Na zijn emeritaat in 2002 verleent hij tot 2010 pastoraat in Klundert. „Ik ben er vaak verwonderd over geweest dat de Heere werkt door de ambtelijke bearbeiding. Er is vrucht op geweest. Dan zijn wij soms geneigd om bijzondere bekeringen de ereplaats te geven, maar dat is niet goed. Gode zij dank gaat het meestal anders, meer geleidelijk.”
De predikant heeft in zijn gemeenten altijd geprobeerd elk huishouden een keer per jaar te bezoeken om zo gestalte te geven aan het pastoraat. „Het was goed om van hart tot hart te spreken vanuit het Woord van God. Met belijdeniscatechisanten had ik gesprekken waarin ik hen kon wijzen op en leiden tot Christus. Later ontmoette ik hen soms weer als ambtsdrager. Ik heb greppels gegraven, zoals Josafat dat ook deed. De Heere heeft ze gevuld. Hij ontvangt de eer.”