Pakistaanse blasfemiewet maakt steeds meer slachtoffers
Het aantal beschuldigingen van godslastering in Pakistan neemt sterk toe. Dat blijkt uit recente cijfers van het Pakistaanse Centrum voor Sociale Rechtvaardigheid (CSJ).
In 2020 registreerde het centrum een recordaantal van 200 gevallen; voorgaande jaren telden er vaak enkele tientallen. In 1987 waren dat er nog slechts 19. Sindsdien zijn ten minste 1855 mensen beschuldigd van blasfemie.
Terwijl voorheen moslims voornamelijk niet-moslims beschuldigden, wijzen moslims tegenwoordig vooral met de vinger naar geloofsgenoten, zegt CSJ-directeur Peter Jacob. Dat neemt volgens hem echter niet weg dat leden van verschillende minderheidsgroepen –zoals christenen of hindoes– nog steeds het doelwit zijn van beschuldigingen van godslastering.
In drie kwart van de gevallen die zich in 2020 voordeden, was de vermeende dader een moslim, meestentijds sjiitisch. Christenen maakten 3,5 procent van de slachtoffers uit, gevolgd door hindoes (1 procent).
Volgens het centrum toont de trend de grote sektarische kloof in Pakistan aan.
Daarnaast is het misbruik van godslasteringswetten nergens zo hoog als in Pakistan, zegt Jacob. Vaak wordt de wet gebruikt om persoonlijke ruzies te beslechten of om zich te ontdoen van rivalen.
De gevolgen van een beschuldiging zijn groot. Jacob: „Het zijn niet alleen de beschuldigden, maar soms hele families en gemeenschappen die lijden ervaren nadat de beschuldigingen zijn geuit.”
Vermoord
Sinds 1987 zijn ten minste 78 mensen vermoord nadat ze werden beschuldigd van godslastering of afvalligheid. Van de slachtoffers waren er 42 moslim, 23 christen, 9 ahmadiyya-moslim, 2 hindoes en 2 van wie de religie niet kon worden vastgesteld.