Van Gogh Museum had bijna niet bestaan
Het Van Gogh Museum in Amsterdam had bijna niet bestaan. Anton Kröller, de steenrijke man van kunstverzamelaarster Helene Kröller-Müller, probeerde ooit alle werken van Vincent van Gogh te kopen die toen nog werden beheerd door diens schoonzus, zo komt naar voren uit nieuw onderzoek. Deze Jo van Gogh-Bonger, de weduwe van Vincents broer Theo, weigerde echter.
Door de weigering van Jo zijn de werken nu niet te zien in het naar Helene genoemde museum in nationaal park De Hoge Veluwe, maar in Amsterdam. Het museum daar werd in 1973 geopend met 200 schilderijen, 600 tekeningen en vele brieven van Van Gogh uit de nalatenschap van Jo en haar zoon Vincent Willem.
Roelie Zwikker, onderzoeker bij het Van Gogh Museum, ontdekte dat Kröller zijn bod in de zomer van 1911 deed voor het museum dat zijn vrouw toen al in gedachten had en publiceert daar maandag het het stuk An offer you can refuse over.
Zwikker baseert haar ontdekking op twee vondsten: een in 1918 gepubliceerd artikel van kunsthandelaar Johannes de Bois en notities van de Franse schrijver en kunstcriticus Gustave Coquiot.
De Bois schreef dat hij Jo in 1911 had benaderd met een „nagenoeg onbeperkte volmacht”, namens een opdrachtgever „die juist deze collectie in haar geheel voor zijn museum wilde bezitten”. De naam van de liefhebber staat hier niet bij. Maar Coquiot, die Jo in 1922 bezocht, schreef naderhand in zijn persoonlijke notities dat ze „weigerde om het hele oeuvre van Vincent aan mevrouw Kröller te verkopen, hoewel mevrouw Kröller haar een onbegrensd bedrag bood.” Dat er hier over mevrouw Kröller wordt gesproken is volgens Zwikker logisch, omdat zij het gezicht was van haar collectie.