We zijn één met Adam in zijn schuld
Als het om de erfzonde gaat, doen we er goed aan het waarheidsgehalte van zowel het realisme als het foederalisme te handhaven, omdat we zo het meest recht kunnen doen aan het totaal van de Bijbelse gegevens.
Henk ten Brinke promoveerde gisteren op de studie naar de zonde onder de titel ”Erfzonde? Onvermijdelijkheid en verantwoordelijkheid”. Dit is een felicitatie waard. Bovendien mogen we de promovendus erkentelijk zijn voor het weer onder de aandacht brengen van het onderwerp van het kwaad in het algemeen en van de erfschuld in het bijzonder. Ik heb nog geen kennis kunnen nemen van de hele dissertatie, maar desgevraagd wil ik aan de hand van het interview met hem (RD 18-12) wel een enkele opmerking maken.
Als ik het uit het interview goed begrijp, erkent Ten Brinke de overweldigende macht van de zonde, zodat we moeten zeggen dat de zonde boven onze persoonlijke daden en keuzen uitstijgt. De macht van de zonde is zo groot, dat we wel moeten zondigen. Daarnaast wil hij (goed Bijbels) vasthouden aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens. In onze tijd, waarin vanuit de (evolutionaire) neurobiologie wordt gezegd dat wij ons brein zijn en dat er geen vrije wil bestaat, is dit een belangrijke christelijke notie.
Deze nadruk op de persoonlijke verantwoordelijkheid hangt ermee samen dat de promovendus niet wil spreken over erfschuld. Ik hoor in het interview dat Ten Brinke wel een samenhang ziet tussen de eerste mens Adam en alle mensen: „Adam is degene die de zonde de wereld heeft binnengelaten. En sindsdien is de zonde in de wereld overmachtig aanwezig.” Maar hij vervolgt dan met de opmerking: „Maar dat betekent niet dat wij als zijn nakomelingen de zonde van Adam hebben gedaan. Daar is alleen Adam verantwoordelijk voor geweest. De zonde van Adam kan ons dan ook niet toegerekend worden.”
Toerekening
In één zin worden zo twee benaderingen uit de traditie ter zijde gesteld, namelijk het realisme en het foederalisme. Realisten stellen dat alle mensen persoonlijk in Adam en met Adam gezondigd hebben. Zij plaatsen dan Adam naar achteren, zodat wij eigenlijk de eerste zonde van Adam herhalen. Of ze plaatsen de mens naar voren, zodat wij op een bepaalde manier in het paradijs onze hand uitstrekten naar de verboden vrucht. De achtergrond van deze benadering hangt samen met de overtuiging dat we alleen schuldig kunnen zijn wegens persoonlijke verantwoordelijkheid en persoonlijke zonde. De zwakte van deze benadering is dat onze gelijktijdigheid met Adam speculatief overkomt.
Foederalisten gaan uit van de verbondsmatige benadering, waarin Adam ons als hoofd van het verbond representeert. In deze benadering is het zo dat (alleen) de schuld van Adams eerste zonde ons wordt toegerekend. De kracht van deze benadering is dat er recht gedaan kan worden aan de toerekening, zoals er ook in Christus toerekening plaatsheeft. De vergelijking met Christus’ toerekening roept dan de vraag op of Adams zonde ons wel toegerekend kan worden, als we niet metterdaad zondaar zijn. De combinatie van erfschuld en erfsmet als antwoord op deze vraag roept de vervolgvraag op of er geen sprake is van dubbele schuld, namelijk de schuld van de eerste zonde en de smet van de zonde, die ons tot daadwerkelijke zonden brengt.
Eén met Adam
Henk ten Brinke verwerpt om deze vragen zowel het realisme als het foederalisme. Ik zou liever het tegendeel doen, namelijk het waarheidsgehalte van beide benaderingen handhaven, omdat we zo het meest recht kunnen doen aan het totaal van de Bijbelse gegevens. Er zijn in de Schrift niet alleen teksten die laten zien dat we vanaf de geboorte onrein zijn, maar David noemt in Ps. 51:7 ook de schuld die hij van meet af in de wereld meebracht. Hoewel we financiële schulden niet één op één model kunnen laten zijn voor morele schuld, is schuld vanaf onze ontvangenis niet vreemd in een samenleving waarin staatsschuld een gegeven is en de Europese bank schulden maakt om de economie draaiend te houden.
Rom. 5:12 maakt duidelijk dat allen hebben gezondigd, toen Adam zondigde. Dit wordt ook zichtbaar in de dood van allen. Daarom zijn wij op een bepaalde manier één met Adam en delen we in zijn zonde en dood. Waarom zouden we dan niet zeggen dat we één met Adam zijn in zijn schuld?
Zonde, schuld en dood
Calvijn worstelde ook met deze samenhang van toegerekende schuld enerzijds en de persoonlijke verantwoordelijkheid voor de zonde anderzijds. Hij stelt dan nadrukkelijk dat het niet gaat om „de verplichting om de straf voor een wandaad van iemand anders te dragen” (Inst. 2.1.8). Toch handhaaft hij onze positie van erfschuld: „Door zijn overtreding zijn allen dragers van de vloek geworden en daarom wordt er gezegd dat hij ons schuldig gesteld heeft. Niet alleen de straf heeft zich echter van hem uit tot ons uitgebreid, maar van hem uit is ook de zondesmet in ons gedruppeld, die nu in ons zetelt en waarvoor met recht geboet moet worden.”
Hiermee is geen verklaring voor het mysterie van de erfschuld gegeven, maar er wordt wel recht gedaan aan de onlosmakelijke samenhang van zonde, schuld en dood. De positieve keerzijde is dat in Christus de schuld en macht van de zonde en de dood zijn overwonnen. Door het geloof hebben we daar deel aan en in de hoop zien we uit naar de onthulling van deze triomf.
De auteur is hoogleraar aan de VU voor de theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme.