Melchior Leydecker vertaalde de Bijbel in het Maleis
In Nederlands-Indië wordt in de zeventiende eeuw de roep om een goede Bijbelvertaling steeds sterker. Melchior Leydecker voelt zich geroepen om dat werk ter hand nemen. Pas 75 jaar later verschijnt zijn overzetting in druk.
De Melchior Leydecker over wie het hier gaat is een andere persoon dan zijn bekendere naamgenoot, de Utrechtse hoogleraar. Hij wordt geboren in 1643, groeit op in Zierikzee en blijkt een zeer begaafd kind te zijn. Wanneer hij ouder is, studeert hij zowel in de geneeskunde als in de theologie, om uiteindelijk in beide studies als doctor te promoveren.
Vanaf 1671 dient Leydecker de vervolgde kerken in Vlaanderen als dominee. Maar in 1674 wordt hij door de classis van Walcheren beroepen om in Nederlands-Indië predikant te worden, waar hij in augustus 1675 met het jacht Odijck aankomt. Tijdens de tocht is hij tevens geestelijk verzorger van de 200-koppige bemanning.
Eerst doet hij dienst als leger- en vlootpredikant in de Oost, maar in 1678 wordt hij beroepen door de kerk in Batavia. Daar besluit hij om de taal van de bewoners te leren. Hij schaft een paar Maleise handschriften aan, stelt een woordenlijst samen en zoekt naar een manier om het Maleis in Latijnse letters weer te geven. Dit alles om zijn voornaamste doel te bereiken: het vertalen van Gods Woord in de taal van de bewoners van de Nederlandse kolonie.
Zeker, er zijn eerdere overzettingen van Bijbelboeken of van het Nieuwe Testament verschenen, maar die verschillen veel van elkaar. Leydecker vindt dat men zich moet uitdrukken zoals in het Maleis gebruikelijk is, anders maakt men zich „of onverstaanbaar, of bespottelijk.” Hij gaat aan het werk, maar krijgt weinig steun. Moeizaam ploetert hij voort, totdat hem de moed in de schoenen zinkt, uit angst dat al zijn arbeid tevergeefs zal zijn.
Conflict
Eindelijk, rond 1693, pakt hij, op verzoek van de kerkenraad van Batavia, het vertalen weer op. Hij blijkt een zeer nauwkeurige overzetter. De boeken van Mozes, de Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther, Job en de Psalmen vertaalt hij drie keer. Het overige van het Oude Testament twee keer, met uitzondering van Ruth. Van het Nieuwe Testament vertaalt hij de vier evangeliën eenmaal, maar Handelingen en de brieven van Paulus tweemaal.
Er dient zich echter een conflict aan. Op Ambon heeft ds. François Valentijn een begin gemaakt met een Bijbelvertaling in het Laagmaleis, dat volgens hem op de Molukken door de inlandse christenen beter wordt verstaan. De kerkenraad van Batavia is het niet met hem eens. Maar Valentijn richt zich, als hij in Nederland is teruggekomen, tot de synodes van Noord- en Zuid-Holland en weet de kerkelijke vertegenwoordigers – van wie velen geen verstand hebben van het Maleis– te overtuigen. Zij verzoeken de bewindhebbers om Valentijns overzetting uit te geven.
Dat is echter heel prijzig en degenen die wel kennis hebben van de taal zijn niet overtuigd van de kwaliteit van Valentijns werk. Leydecker al helemaal niet. Op 15 november 1697 schrijft hij dat het niet genoeg is om een „overzetting te maken”, er moet nauw op toegezien worden hoe men dat doet. Er moet op gelet worden dat men „de zin van de Heilige Geest” juist uitdrukt en dat er woorden gebruikt worden die overeenkomen „met de achtbaarheid van de zaken die men voorstelt.” Zo hebben destijds ook de godgeleerden gedaan die de Statenvertaling vervaardigden.
De eerbied voor het Woord Gods, aldus Leydecker, moet ons beducht doen zijn om er „zo ras”, zonder een nauwe overweging van de zaken en de woorden, „overheen te lopen.” Het is beter om, mede door langdurig overleg, „een goed stuk werks” te produceren dan om „al haastende” iets van mindere kwaliteit te vervaardigen.
Door daarnaast aan te tonen dat er in het werk van Valentijn veel fouten staan, weet Leydecker de overheid te overtuigen. Hij kan verder met zijn werk. Hij arbeidt door totdat hij nog vrij plotseling op 6 maart 1701 in Batavia overlijdt. Met zijn vertaling is hij gekomen tot Efeze 6:6: „Niet naar ogendienst als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende den wil Gods van harte.” Het is een tekst die zijn intenties als Bijbelvertaler goed weergeeft.
Leydeckers werk wordt in hetzelfde jaar voltooid door Petrus van der Vorm, zijn collega in Batavia.
Obstakels
Bij de VOC gaat het, zoals bekend is, niet in de eerste plaats om de verkondiging van het Evangelie maar om een positief saldo. Pas dan is men tevreden. Het duurt meer dan twintig jaar voordat een commissie in Batavia zich over Leydeckers Bijbelvertaling buigt. Zes jaar lang hebben ze er werk aan, tot oktober 1728.
Weer wordt er een nieuw obstakel opgeworpen: met welke letters moet deze Bijbel gedrukt worden, Latijnse of Arabische? Ook nu volgt er strijd, maar het kamp van de Latijnse letterliefhebbers wint. En zo verschijnt in 1731 het Nieuwe Testament en twee jaar later de volledige ”Biblia (…) op ’t bevel van Heren Bewindhebbers der Ed. O.-Indische Maatschappije in de Maleische tale overgezet”.
Intussen blijven de voorstanders van het Arabische letterschrift aandringen op de uitgave van een Maleise Bijbel met Arabische letter. Als de compagnie weigert aan dit verlangen gehoor te geven, laat gouverneur-generaal Mossel ten slotte op eigen kosten de uitgave bezorgen. Er ontstaat een nieuw probleem: de Arabische letters moeten eerst gegoten worden. Ook dat gebeurt en eindelijk, in 1759, is deze uitgave gereed.
Leydeckers werk is zeker niet volmaakt gebleken. Dat neemt niet weg dat zijn vertaling voor Nederlands-Indië de Bijbel bij uitstek is geworden. Nog in het begin van de twintigste eeuw speelde zij een rol van betekenis, vergelijkbaar met die van de Statenvertaling in Nederland. Leydecker heeft niet tevergeefs gearbeid.
Dit is deel 2 in een drieluik over Bijbelvertalers in Nederlands-Indië. Over drie weken deel 3.