„Onderwijsbond moet identiteit beklemtonen”
De Onderwijsbond CNV kan zich profileren in de discussie over religie in het onderwijsstelsel. Er zijn mensen nodig die gevoel hebben voor de betekenis van godsdienst voor individu en samenleving. Daarom zou elk lid de oecumenisch-christelijke identiteit van de bond ter harte moeten nemen, en niet alleen de mannen-op-leeftijd die het erfgoed willen bewaren.
Prof. dr. J. C. Kennedy, hoogleraar nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, zei dat donderdag tijdens de herdenking van het 150-jarig bestaan van de Onderwijsbond CNV en diens rechtsvoorgangers. De uit Amerika afkomstige wetenschapper bestudeerde de archieven van de organisaties, te beginnen bij de protestantse Vereeniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen, opgericht op 14 oktober 1854. De eerste rooms-katholieke onderwijzersvereniging kwam in 1857 van de grond.
De jubileumviering werd donderdag bijgewoond door de 93-jarige prof. dr. J. W. van Hulst, die in de jaren 1954-1957 voorzitter van de protestantse bond was en inmiddels bijna 75 jaar lid is, nagenoeg de helft van de jubileumperiode. Van Hulst trad als voorzitter aan toen de bond honderd jaar bestond. Later was hij fractieleider van CHU en CDA in de Eerste Kamer.
Het 150-jarig bestaan werd herdacht in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Utrecht, waar anderhalve eeuw geleden ook de oprichting plaatshad. „Maar dat gebeurde niet in deze grote zaal; de 25 mannen verzamelden zich in de rookkamer”, zei vice-voorzitter drs. E. W. de Jong.
Als gevolg van de staking in het openbaar vervoer werd de jubileumviering matig bezocht. „Het conflict met het kabinet gaat niet over onze VUT, prepensioen en levensloop, maar over het geheel van de sociale politiek”, zei CNV-voorzitter D. Terpstra. „Wij willen geen samenleving van zelfredzaamheid, maar van verantwoordelijkheid.”
Terpstra schetste de aarzeling waarmee de onderwijsbonden zich in 1975 en 1982 bij het CNV aansloten. „Witte boorden voelden zich vroeger niet thuis bij blauwe. De onderwijzers voelden zich niet direct CNV’ers. Inmiddels is dat anders.”
Drs. C. van Overbeek, voorzitter van de onderwijsbond, presenteerde de uitkomst van een onderzoek onder de leden rond de thema’s identiteit, arbeidsvoorwaarden en (on)veiligheid in het onderwijs. In tegenstelling tot de aanbeveling van prof. Kennedy vindt een meerderheid van de leden dat de Onderwijsbond CNV zijn christelijke identiteit niet in grotere mate hoeft te beklemtonen dan ze nu doet. Daarnaast meent 39 procent dat een moslim directeur van een christelijke school mag worden.
„De constatering uit 1881 dat „de Christelijke opvoeding haar eenigen grond vindt in het Goddelijke karakter der Heilige Schrift” zullen we vandaag niet zo licht herhalen”, stelde Van Overbeek. „Die opvatting is grondig veranderd. De tegenstelling tussen katholieke en protestantse christenen is verdwenen, evenals de traditionele zuilen die zo’n positieve rol speelden in het emancipatieproces van beide groepen. In het bijzonder onderwijs zullen in de toekomst de kinderbijbel en de koran voor jongeren broederlijk naast elkaar staan.”
Prof. Kennedy schetste hoe onderwijzers hun status als regionale en plaatselijke leiders in de verzuilde gemeenschappen verloren. In 1904 was het nog een compliment toen dr. A. Kuyper, die als premier sprak tijdens het 50-jarig bestaan van de Vereniging van Christelijke Onderwijzers, een aantal leden „Groen van Prinstertjes in het klein” noemde, „die de groote gedachten van Groen van Prinsterer hadden opgenomen in eigen persoon en in hun eigen geest hadden nagedacht en die ze toen aan het volk hebben vertolkt. Gij zijt het die de groote bankbiljetten van Groen in kleine munt hebt omgezet, passend voor de omgeving waarin ge leefdet.”