De kleine mens tegenover de natuur
Titel:
”Landschap en wereldbeeld. Van Van Eyck tot Rembrandt”
Auteur: Boudewijn Bakker
Uitgeverij: Thoth, Bussum, 2004
ISBN 90 6868 353 5
Pagina’s: 488
Prijs: € 34,90. Ooit ontstond het landschap als achtergrond van godsdienstige voorstellingen. Later groeide het uit tot een zelfstandig genre. Ten slotte bloeide het los van religieuze inhouden, alleen ter wille van zichzelf. Klopt deze voorstelling van zaken? Nee, zegt de kunsthistoricus Boudewijn Bakker. Wanneer het religieuze element verdwenen lijkt, werken kunstenaars evengoed een christelijke wereldbeeld uit, maar anders. Bakkers studie voert de lezer door een cultureel landschap met ongekende vergezichten.
Een wetenschapper zoekt houvast. Een kunsthistoricus die het landschap bestudeert, speurt naar bewaard gebleven verhandelingen over dit onderwerp. Daaruit tracht hij af te leiden hoe mensen er vroeger tegen aankeken. Gezien het feit dat er zulke bronnen bestaan, lijkt er geen vuiltje aan de lucht. Maar wie waren het, die de pen voerden over het landschap? Voornamelijk zij die nieuwe wegen insloegen: kunsttheoretici die de Italiaanse Renaissance vertolkten in de geest van humanisme en classicisme.
Hun theorieën passen echter niet bij de kunst die sinds de late Middeleeuwen opkomt in het Rijnland, de Nederlanden en Noord-Frankrijk. In deze streken volgt men met overgave de oude paden. Men beleeft de natuur zoals de Bijbel die presenteert: als het werk van God. Heel de rijkdom van de zichtbare wereld ziet men als een rechtstreekse verwijzing naar de Maker.
Wil een mens zijn Maker leren kennen, dan moet hij in twee boeken studeren. Het eerste is het boek der natuur, het tweede het boek der Schriftuur. Schilders van het landschap verdiepen zich in het eerste boek. Zij brengen de natuur in beeld als een zinrijk geheel, een diepzinnige tekst van Gods hand. En zij doen dit tot Gods lof. Deze benadering is hen zo vertrouwd, dat zij zich niet gedrongen voelen er theoretische traktaten over te schrijven.
Wie toch in hun geestelijk klimaat naar geschreven bronnen zoekt, komt uit bij preken, psalmen, gedichten, meditaties. Hij komt uit bij verhandelingen die de natuur -het klinkt wat ongebruikelijk- uitleggen. De uitleg van dit boek volgt de regels die gelden voor de verklaring van het andere boek, de Bijbel.
Voor beide boeken geldt de leesregel van de viervoudige exegese. Dat is een methode van uitleg die een tekst vier keer leest, steeds op een dieper betekenisniveau. Als eerste niveau geldt de letterlijke betekenis. Als tweede de morele. Als derde de zinnebeeldige (allegorische). En als vierde en diepste: de geestelijke (anagogische), die tot God leidt.
Drie tijdperken
Met deze leeswijzer in het hoofd onderzoekt Bakker op een indringende manier de landschapsschildering van ruwweg 1400 tot 1800. Dit tijdvak verdeelt hij in drieën, eenvoudig als de eeuw van Jan van Eyck, de eeuw van Pieter Bruegel en de eeuw van Rembrandt. In elk van deze perioden boort hij ongebruikelijke maar relevante bronnen aan.
Gewoonlijk laat men openlijke waardering van de natuur beginnen bij Petrarca (circa 1300), maar Bakker gaat verder terug. Hij vraagt aandacht voor Basilius, de stichter van het oosterse monnikenwezen. Deze kluizenaar schrijft reeds in de vierde eeuw over de vreugde van het alleen zijn met God in de natuur, en over de „heerlijke aanblik” van een rivier.
Voor de periode van Jan van Eyck verdiept de auteur zich in Dionysius de Kartuizer, wiens hymnen de nauwe betrekking bezingen tussen God, natuur en schoonheid. Ook wijst hij op teksten -waaronder psalmen- uit het kerkelijk ochtendgebed (de metten). Verrassend vaak werpt dit soort bronnen licht op raadselachtige elementen in landschappelijke achtergronden.
Voor de periode van Pieter Bruegel ziet de schrijver het tegendeel van de gangbare opvatting (een landschap dat loskomt van didactische inhouden). Het is de bloeitijd van de allegorische natuuruitbeelding. De ontwikkeling van het symbolische wereldlandschap naar de geografisch herkenbare omgeving is geen teken van vervlakking en zeker geen zaak van verwereldlijking.
Voor de meeste kunstenaars was natuurgetrouwheid een uitgesproken religieuze aangelegenheid. In dit verband krijgt niet het humanisme de centrale plaats toegewezen, maar Calvijn met zijn samenhangende kijk op de wereld als Gods kunstwerk. „Noch Luther, noch Erasmus had bij benadering iets dergelijks te bieden.” Bakker maakt aannemelijk dat Bruegel in Zwitserland met het gedachtegoed van Calvijn in aanraking kwam, en dat dit bijdroeg aan zijn nieuwe landschapstype: de kleine mens tegenover de grote natuur.
Voor de periode van Rembrandt neemt Bakker stelling tegenover de formele negentiende-eeuwse benadering, die tot in de studies van E. H. Gombrich een inhoudelijk onderzoek in de weg gestaan heeft. Volgens de kunsttheorie van Karel van Mander (1604) werkt de kunstenaar eraan mee dat de mens God leert kennen uit zijn werken. ”Schilderen naar het leven” heeft het karakter van een geloofsartikel. Bij het landschap van deze periode betrekt de auteur ook het ”Epos van de schepping”, door de Franse dichter Du Bartas (dat in de vertaling van Zacharias Heyns grote invloed had). Verder staat hij onder meer stil bij Constantijn Huygens (het gedicht ”Hofwijck”) en bij Vondels ”Bespiegelingen”, met hun grote aandacht voor het boek der natuur (waarin de Bijbel echter, als tweede boek van Gods openbaring, erg weinig nadruk krijgt).
Letterlijke betekenis
In de drie aangeduide perioden legt Bakker heel verschillende accenten, maar steeds aan de hand van dezelfde leeswijzer: de viervoudige exegese. Deze benadering bewaart hem voor een of-ofbenadering. Bijvoorbeeld ten aanzien van de zeventiende eeuw, wanneer de eigen omgeving meer dan ooit letterlijk genomen wordt. Dit realisme houdt volgens Bakker niet in dat alleen de letterlijke betekenis overgebleven is, maar dat die meer gewicht kreeg - binnen het oude kader.
Precies waar gangbare meningen de secularisatie zien beginnen, wijst Bakker religieuze vernieuwing aan. Omdat hij ervan overtuigd is dat veel betekenissen impliciet zijn meegedacht, attendeert hij op verbanden die zich niet expliciet laten bewijzen. Zo krijgt onder andere artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis -over het boek der natuur- een voorname plaats. Dit is geen kwestie van speculatie. Eerder van geestelijke affiniteit. De test: dit onderzoek verklaart meer dan alle gangbare. Het ontsluit bovendien nieuwe perspectieven op de premoderne cultuur. Op deze breedbeeldstudie promoveerde Bakker verleden jaar terecht cum laude.