Maarten Luther: kerkelijke rebel van 1520?
De hoge heren van de Rooms-Katholieke Kerk wisten in 1520 zeker dat ze met een steeds gevaarlijker monnik te maken hadden. Moest deze rebel niet een toontje-of-wat lager zingen? Of was het misschien nog beter om Luther helemaal tot zwijgen te brengen?
De laatste berichten van het voorbije jaar 1519 zagen er voor de Wittenberger hervormer niet zo gunstig uit. De invloedrijke universiteiten van Keulen en Leuven waren –als eerste van de theologische faculteiten in West-Europa– eensgezind tot de conclusie gekomen dat Luthers 95 stellingen tegen de aflaat, die hij openbaar gemaakt had op 31 oktober 1517, een groot gevaar voor de kerk betekenden en dus moesten worden veroordeeld. In Leuven was prof. Jacobus Latomus de scherpzinnigste tegenstander van Luther. De reactie van de hervormer in de richting van de theologen van Leuven was niet mals: het waren „de ezels van Leuven” die meenden zo te moeten spreken.
Op 15 juni 1520 sprak paus Leo X vanuit zijn Italiaanse jachtslot het oordeel uit over Luther met de banbedreigingsbul ”Exsurge Domine” (”Sta op, o Heer”), waarin hij de conclusies van de theologen van Keulen en Leuven deels had overgenomen. Zo waren kerkbreed 41 stellingen van Luther verworpen. Hij moest zich binnen zestig dagen van zijn dwalingen bekeren. Uiterste datum: 10 december 1520. Zou Luther dat niet doen, dan stond hem de excommunicatie, de uitsluiting uit de gemeenschap van de kerk, te wachten, inclusief de verbranding van zijn geschriften. Maar zou hij zich bekeren, dan was de paus bereid hem zijn misstappen te vergeven.
Het werd de taak van dr. Johannes Eck, Luthers felste tegenstander, om deze dreigbul naar Duitsland te brengen, waarna de jonge nieuwe keizer Karel V –nog maar net aan de macht– een zware taak kreeg te verwerken.
De publieke bekendmaking van deze Vaticaanse bul stuitte echter op veel verzet; meer dan eens moest Eck vluchten naar veiliger oorden om de woede van de aanhangers van Luther te ontlopen. De zaak-Luther stond op scherp.
Traktaten
Luther heeft zich in 1520 beijverd in het schrijven van maar liefst 27 traktaten en pamfletten. Als laatste verscheen in het najaar het antwoord aan de paus onder de titel: ”Von der Freiheit eines Christenmenschen”. Op 6 september stuurde hij dit geschrift met een brief naar paus Leo X.
De aanhef van de brief aan de paus was netjes: „In God, allerheiligste Vader.” Dit was toch geen taal van een rebel? In zijn pamflet legde Luther op een open manier uit hoe de gelovigen volgens de Bijbel moesten leven. Enerzijds als een vrij mens: „Een christen is een zeer vrije heer over alle dingen, aan niemand onderworpen.” Maar ook anders, aldus Luther: „Een Christen is een zeer dienstvaardige knecht van allen, onderworpen aan allen.” Daarmee citeerde de hervormer de apostel Paulus (zie 1 Korinthe 9:19 en Romeinen 13:8). Daar vindt men dezelfde schijnbare tegenstrijdigheid, waarvan de diepere eenheid bij nader inzien toch duidelijk blijkt.
Om hierover te schrijven –nog wel aan de paus– was moedig. Luther stond immers onder verdenking van ketterij. Maar hij moet gedacht hebben: Hoe kan ik mij beter verdedigen dan door de Bijbel te laten spreken? Dit was geen nieuwlichterij, maar zo was Luther als hoogleraar steeds beziggeweest met het uitleggen van de Heilige Schrift. Vrijmoedig – zo trad de Wittenberger hervormer hier op. Geen enkel spoor van rebellie.
Brandstapel
De autoriteiten van de Leuvense academie waren bepaald niet van plan de zaak-Luther in een Belgische doofpot te stoppen. In oktober 1520 lieten zij alle gevonden exemplaren van Luthers geschriften op de markt in vlammen opgaan. De brandstapel was uiteraard bedoeld voor de schrijver, maar in de praktijk gold deze brand als een laatste waarschuwing.
Het thema van ”student en wapendrager” moet men vandaag de dag betrekken op schoolgaande jongeren, maar in Luthers dagen was het een actuele zaak onder studenten die niet aan de universiteit van Wittenberg waren verbonden. Zij hadden (als buitenlanders of buitenstaanders) de gewoonte om zich te bewapenen. Maar daarmee overtraden ze volgens de ‘inlanders’ de rechten van de universiteit. En Luther? In een preek bestempelde hij de hele zaak als „werk van de duivel.” Die wilde alleen maar verwarring zaaien, om zo de doorwerking van het Evangelie te belemmeren. Veel studenten waren laaiend: ze riepen: „Als dit monnikje nog eens zo’n preek zal houden, zullen we hem in de kerk met een steen op zijn monnikskop slaan.” Prof. dr. H. J. Selderhuis, die dit meedeelt in zijn Lutherbiografie, laat erop volgen: „De preek was dus aangekomen.”
Sacramenten
Een veel ingrijpender thema was de vernieuwde leer van de sacramenten. In de eerste plaats erkende Luther niet meer de zeven sacramenten van de oude kerk, maar liet hij er drie van intact, namelijk doop, boete en avondmaal. Het ging bij Luther om meer dan alleen het aantal; hij gaf ook een nieuwe inhoud aan de leer van deze sacramenten. Hij betrok ze niet meer op de menselijke ervaring, maar op de daarmee verbonden beloften van God. Daarmee ‘kantelde’ als het ware de totale kijk op de sacramenten.
Het voert hier te ver om de Reformatie per sacrament te bespreken. Luther was ermee bezig in 1519 en 1520, zowel in zijn colleges als in zijn preken. Dit gebeurde –let wel– in de nog aloude Katholieke Kerk. Al waren er heel wat mensen die al mopperend de kerk uitkwamen en zich afvroegen waar dit allemaal op moest uitlopen. Het Woord van God –als Bijbel– was nog niet breed bekend bij de gewone man. Ook dat heeft Luther sterk gevoeld.
Daarom was hij vernieuwend in de leer, maar terughoudend in de kerkelijke, liturgische praktijk. En daarmee had Luther ook hoorders voor wie het proces van vernieuwing veel te langzaam ging. Zo kende de Reformatie twee tegenstanders: enerzijds de oerconservatieve Rooms-Katholieke Kerk en clerus en anderzijds de progressieve beweging onder veelal jongere, radicale ‘geestelijken’, die niet kon wachten op het groene licht van Luther.
Informatie
Luther wist wat hem te doen stond: geef aan collega’s, aan studenten en aan de kerkgangers die de leeskunst verstonden voldoende informatie (in het Duits), zodat er een geleidelijke ontwikkeling plaatsvindt en geen wilde, ongecontroleerde verandering in de plaatselijke kerken. Daarom was hij feitelijk elke dag druk bezig met een bepaald thema. Gemiddeld elke veertien dagen kreeg een drukker weer kopij van een nieuwe brochure of een nieuw pamflet van de Wittenberger reformator, vaak in het Latijn.
Bul
Nadat in diverse universiteitssteden boeken van Luther op de brandstapel waren gegooid, ging hij er zelf op 10 december 1520 toe over, aangemoedigd door een groep studenten, om de pauselijke bul en een aantal kerkelijke wetboeken te verbranden. Dat gebeurde buiten de Elsterpoort van Wittenberg. Luther maakte zich nu los van de tirannie van de pauselijke macht. De verschillen tussen Rome en de Reformatie waren in de loop van 1520 steeds groter gebleken.
Het antwoord van de paus kwam al op 3 januari 1521: de definitieve verbanning van Luther uit de kerk. De bul droeg als naam: ”Decet Romanum Pontificem”. Dat wil zeggen: ”Het is de Romeinse priester toegestaan”.
Het wachten was nu op de effectuering van deze excommunicatie. Die werd in 1521 voor iedereen duidelijk.
Leuven leerde met respect over Luther spreken
Op 18 oktober 1983 vond ter gelegenheid van Luthers 500e geboortedag aan de Katholieke Universiteit (KU) Leuven een bijzondere herdenking plaats. Daarvoor was voor de (protestantse) Universiteit van Zürich uitgenodigd prof. dr. Gerhard Ebeling. Als Lutherkenner gaf hij een gastcollege over Luthers strijd tegen de moralisering van het christelijke. Het college was naast het wetenschappelijke karakter vooral een moment van erkenning door Leuven van haar foutieve oordeel over Luther in 1519. Eigenlijk was het niets minder dan een rehabilitatie van Luther. Leuven had in november 1519 een sessie georganiseerd in de Sint-Pieterskerk, waar de hoogleraren Luther officieel en plechtig veroordeelden als dwaalleraar, waarna zijn geschriften werden verbrand. Toen ontstond een heftige controverse tussen Latomus en Luther, die duurde tot kort voor hun overlijdens in respectievelijk 1544 en 1546.
Prof. Ebeling was, met anderen, de motor achter de kentering tussen Rome en de Reformatie. Hij toonde aan dat Luther geen brute anarchist was, geen goddeloze scheurmaker. Integendeel: de Wittenberger gold en geldt als een groot geleerde en een vurige prediker van Gods genadig evangelie. Zo werd ook Leuven in 1983 een plaats waar men met respect over Luther leerde spreken.