Geertjan Lassche: Ik probeer vastgeroeste beelden te laten kantelen
Het is haast alsof er niemand achter de camera zit in de documentaires van Geertjan Lassche. Omdat de jongens van de bouw, de mannenbroeders van Kootjebroek, de plattelandsjongeren en de bergbeklimmers alle aandacht krijgen. Hen volgt de kijker op de voet. En volgde je ze eens –een uur of anderhalf uur– dan vergeet je ze niet meer. Waar staat Geertjan Lassche zelf ergens?
Na een uur van volzinnen, met scherpe analyses over het nieuws in Nederland, met stevige uitspraken en waar nodig direct nuanceringen, valt er een stilte van pakweg drie seconden. Dan zegt documentairemaker Geertjan Lassche: „Nu ben ik mijn eigen gezeur zat. Wat zijn woorden? Geef mij maar één beeld, één veelzeggende scène. De afgelopen tijd zeiden mensen tegen me: Moet jij niet met je gezicht in beeld? Daar ben ik dan al vrij snel achter: dat gaan we niet doen. Ik ben niet op zoek naar persoonlijke roem. No way. Ik vind het wél fijn dat mijn werk wordt erkend.”
De nieuwste erkenning voor zijn werk is de nominatie van Frontberichten voor de Nipkow-schijf 2020, een prestigieuze Nederlandse televisieprijs. Die nominatie is er voor een productie waarvoor Lassche echt niet meer achter de camera zit. Frontberichten bestaat uit vlogs van mensen met cruciale beroepen in de coronacrisis. Intensivisten, verpleegkundigen, huisartsen, leerkrachten, boa’s, politieagenten: ter plekke laten ze via hun smartphone zien waar ze mee te maken hebben. Authentiek, zonder opsmuk. „Als we het gevecht tegen het virus een oorlog kunnen noemen, dan werd in Frontberichten rechtstreeks verslag gedaan uit de loopgraven”, aldus het juryrapport. „We laten glimpjes zien van de sectoren die ons overeind houden”, zegt Lassche.
Hoe kwam u op het idee om Frontberichten te gaan maken?
„Een paar zaken vielen samen. Ik erger mij de laatste jaren enorm aan de meningenindustrie, met al z’n bekende Nederlanders. Het lijkt alsof journalistiek uit talkshows bestaat. Praatprogramma’s met mensen die toevallig goed kunnen praten en mediageniek zijn.
In dorpen en steden zie ik mensen die cruciaal zijn voor de samenleving – ze volgden een mbo- of hbo-opleiding en leiden een normaal leven. Enerzijds zijn zij de Henk en Ingrid van de PVV geworden; anderzijds worden ze neergezet alsof ze halve analfabeten zijn. Het zijn ome Joop en tante Mien die op de markt lopen en in een nieuwsprogramma ook iets mogen zeggen over een of andere politieke maatregel. Alsof gewone Nederlanders simpele mensen zijn waar we een beetje om kunnen lachen. Terwijl ik denk: ”gewone Nederlander” zou een geuzennaam moeten zijn. Deze mensen vormen de motor van Nederland! Hier liep ik dus al mee rond – met gedachten over die grote, grijze, autonome massa waar de massa-media geen grip op hebben.
Daarnaast heb ik altijd een zwak gehad voor de medische sector. En als laatste: ik was in het buitenland bezig met een project dat vanwege corona werd stilgelegd, dus er kwam tijd vrij.”
U maakt graag documentaires over gewone mensen…
„Wacht, het begrip ”gewone mens” vind ik dus niet goed. De mensen die Nederland draaiende houden, bedoel ik. Tegelijk is het niet de bedoeling om te dwepen met de zorgsector. Aan sentiment en helden en applaus doen we niet, hoor.”
…maar hoe kiest u de mensen, en wanneer weet u dat ergens een verhaal in zit?
„Iedere dag heb ik wel tien ideeën, die schrijf ik op, en de meeste daarvan gaan het niet eens worden. Het is, denk ik, gewoon goed luisteren. Heel veel luisteren. Op verjaardagen, bijvoorbeeld, naar allerlei gesprekken. Naar nieuws.
Ik krijg ideeën als ik minister Wiebes alle zzp’ers over één kam hoor scheren, of als ik iemand grote boeren „kwaadaardig” hoor noemen. Ik ben benieuwd naar antwoorden op een vraag als: waarom stemden zo veel Amerikaanse christenen op Trump? Een kernpunt in mijn werk is dat ik altijd probeer om vastgeroeste beelden te laten kantelen.”
”Mannenbroeders van Kootjebroek” en ”Zwart ijs” gaan over orthodoxe christenen. Hoe speelt uw christelijke achtergrond een rol bij wat u doet – en wat is die eigenlijk?
Onmiddellijk: „Het is niet zo relevant tot welke denominatie ik behoor. Als ik morgen naar Haarlem zou verhuizen, dan zou het zomaar een heel ander kerkgenootschap kunnen worden.”
Direct erna: „Maar ik ben gereformeerd opgevoed, en ik ga nog steeds naar de kerk waarin ik groot geworden ben. Ik blijf graag trouw aan de stam, en de gemeenschap vind ik belangrijk; hier liggen mijn wortels en die vind je niet zomaar ergens anders. Oerwortels zijn het.”
In Haarlem zou u wel weer een kerk zoeken.
„Mijn religieuze overtuiging blijft, waar ik ook zou wonen. Voor mij is geloof een particuliere overtuiging. Particulier, irrationeel, waaruit een bepaalde manier van leven voortvloeit met normen en waarden.
Ik moet trouwens zeggen dat ik niet zo’n geschikt kerklid ben, want mijn hoofd zit vol met duizenden gedachten die door elkaar heen crossen, het is als een luchtruim vol straaljagers… Daardoor is het moeilijk om een uur naar een preek te luisteren, waarvan ik ook nog eens denk: die kan vijf keer korter. Maar ik geniet ervan om met mensen samen te komen.”
Wat is die particuliere irrationele overtuiging van u, wat gelooft u?
„Ik moet nu niets zeggen waarmee ik aanstoot geef… Als ik iets moois zeg om de reformatorische achterban te plezieren, ben ik controversieel richting een andere groep, en vice versa.
Ik ben een verhalenverteller, ik ben een ambachtsman – geen zendeling. Geen theoloog. Een groot gevaar van religie vind ik dat er onmiddellijk scherpte ontstaat richting anderen. Er is iets wat ik níét wil, en dat is uitsluiting. Sommigen zullen daarom vinden dat ik een laf of lauw geloof heb, maar mijn karakter is gewoon niet geschikt voor het conflict of de controverse.
Via mijn werk ben ik uit op puurheid, authenticiteit… al is dat ook alweer zo’n modieus begrip, hè? Wat puur en echt is, dat zoek ik, ik ben wars van opsmuk. Iets wat uit een bodem komt die deugt, daar speur ik naar.
Een oude psalm kan mij ongelooflijk ontroeren. Van het lied ”Abide with me”, ”Blijf bij mij, Heer”, word ik emotioneel, net als van een muziekstuk van Mahler of een etude van Bach. Een van mijn favoriete geestelijke liederen is ”De steppe zal bloeien”. Een wonderschoon lied! Maar zodra ik bespeur: nú gaan wij met z’n allen een sfeertje creëren om in een soort sentimentele extase te komen – dan gaan bij mij allerlei lampjes branden.
::
Eén ervaring vergeet ik nooit meer. Na een dag klimmen in de Himalaya –we waren op 7000 meter hoogte– liepen we terug; onze missie om de bergtop te bereiken was mislukt omdat een kamp was weggevaagd door een lawine. Ik zag dat rijtje Nederlandse klimmers als ganzen naar beneden sjokken. Met de sherpa’s, de gidsen, sjokte ik erachteraan. Op een gegeven moment, de zon stond laag, zag het er zo prachtig mooi uit daar. Met een sherpa stond ik op een soort sneeuwwand en we spraken over geloof, over zaken die veel belangrijker en groter zijn dan zo’n tocht van een mens. Zo’n moment, waarop je van hart tot hart spreekt en er herkenning is, hoe verschillend je ook bent, is een sleutelmoment.
Ik herinner me iets anders wat me raakte: de Notre Dame stond in brand en toen stond daar een koortje op straat een lied te zingen. Ik kreeg kippenvel.
En de Bijbel vind ik een prachtig boek. Ik hou van de psalmen van David. Omdat die de hele mens beslaan. Als je goed kijkt, is de mens door de eeuwen heen in de kern niet zo veel veranderd, met zijn geluk, diepten, hoogten, kwellingen en euforie.”
In een interview in Trouw, in 2011, vatte u samen hoe christenen in uw documentaire naar lijden kijken. „De wereld is geen paradijs, redeneert men, maar gebroken door zonde.” Als journalist ziet en hoort u veel. Hoe kijkt u zelf naar het lijden in de wereld?
„Ik ga het een beetje simpel benaderen… Die keren dat iets echt goed lukt in het leven, zijn zeldzaam. Ik hou van vergelijkingen met de natuur. ’t Is net als fietsen. Je hebt maar zelden de wind helemaal mee. Maar je hebt ook zelden de wind finaal tegen. En trappen moet je altijd. Zo zie ik het leven ook, je zult moeten blijven trappen. Ik geloof niet in paradijzen op aarde. Wel in geluksmomenten. En ik gedij denk ik het best in de trapmodus. Of misschien nog wel beter met een pietsie wind tegen. Trouwens, even vol tegen de wind in fietsen vind ik ook niet erg.
Ik moet nu denken aan de oude vrouw die ik sprak vlak voor de coronacrisis. Zij vertelde over de Tweede Wereldoorlog, en reflecteerde op de huidige tijd. Ze zei: „Jongen, er komt weer wat. Zoals het nu gaat, kan het niet doorgaan. Het kan niet op, mensen gaan drie keer per jaar op vakantie, dat gaat niet goed zo.” De dag erna hield Rutte zijn historische toespraak en hij zei: „Er komen zware tijden aan.” Ja, dat vind ik dan opmerkelijk. Misschien leefden we wel in een fakewereld, in de waan dat alles maakbaar was, wat het niet is.”
::
In uw documentaires zitten altijd dilemma’s. Met wat voor dilemma’s hebt u te maken?
„De grootste verleiding voor documentairemakers is eagerness: te snel willen. Laat ik er maar weer beeldspraak van maken: je fietst langs de weg, je ziet fraaie veldbloemen en plukt ze in één keer. Dan heb je ze en je hebt ze niet, want je hebt niets laten staan om door te laten groeien. Verhalen moet je niet te snel willen pákken, ze moeten naar je toe komen. Daarvoor is geduld nodig.
In ”Zwart IJs” draait het dilemma om de vraag: gaan topsport en geloof samen? Het geloof roept op tot nederigheid en naastenliefde – nou, daar win je geen wedstrijd mee. Dan vraagt het geloof je ook nog eens aan bepaalde wetten en regels te houden, bijvoorbeeld zondagsrust, en daarnaast is er die eigen wil om te winnen. Dat gaat conflicteren, en wat doe je dan? Kies je voor de uiterste consequentie van je geloof of ga je toch even mee met de wereld? Dat zijn die dingen die ik graag onderzoek. Aan de randen gebeurt het. Ik zoek de grenzen op om ze te onderzoeken, dus daarvoor moet ik ernaartoe. Als je die spanning niet voelt in de lens, dan ben je niet dichtbij genoeg, dan ben je letterlijk of figuurlijk te ver weg.”
Johannes Post leek een held, maar sinds ”De erfenis van een verzetsheld” (april 2019) ligt dat genuanceerder. Waarom kon hij niet gewoon een held blijven?
„In acht van de tien gereformeerde huiskamers stond de roman van Anne de Vries over Johannes Post. Bij ons dus ook. „Moet je daar niet iets mee?” vroeg iemand me ooit, en alleen al door dat woord ”moeten” begon ik met enige tegenzin dat boek te lezen. Vervolgens verbaasde ik me over bepaalde passages. Anne de Vries beschrijft uitgebreid wat Post dacht voordat hij de kogel kreeg en naar de hemel ging – dan denk ik dus: nú gaan we eens even opnieuw beginnen.
Ik begon met veldonderzoek, ik las de biografie van Geert Hovingh, en zo ontstond een jungle aan nuances. Vervolgens zeiden alle familieleden: Hou toch eens op met hem de held te noemen. Het bleek dat die kinderen ontzettend veel van hun vader hielden – maar als mens, niet als held of martelaar. Op die manier ontstond er een heel andere Johannes Post. Die ik nog steeds enorm bewonder, hè? Hij was een man met fouten, maar wat hebben we tegenwoordig toch weinig van deze mensen! Die verzetsmensen van het eerste uur waren van die autonome figuren. Dwarsdenkers die zich door niemand wat lieten aanleunen.”
Een oud-collega die met u bij EO-Netwerk werkte, zei: „Lassche neemt niet zomaar met iets genoegen. Echt alles moet op tafel komen.” Waarom moet het allemaal zo precies?
„Vroeger waren mijn reportages nog meer een Elsevierachtig artikel. Alles moest erin, alles moest worden gezegd. In de vertaling ben ik veranderd, ik geloof nu dat een deel van het geheel ook het verhaal vertelt, en misschien zelfs beter.”
Maar u wilt nog steeds alles weten.
„Een fout vind ik verschrikkelijk. Sterker nog, als er echt een slordige fout in mijn werk zit, dan zou ik het liefst op de deleteknop drukken, dan heeft dat voor mij weinig waarde meer.”
Dat klinkt best wel perfectionistisch.
„Dat is gruwelijk perfectionistisch, bijna maniakaal. Tegelijk – ik zit nu een poosje in het vak, en ik heb gezien dat, als het maniakale en obsessieve en perfectionisme afneemt bij de makers, het werk minder goed wordt. Ik weet bijna zeker dat het nodig is om bovengemiddeld te presteren.”
Hoe gaat u ermee om als journalistiek botst met de mantel der liefde? Als de waarheid vraagt om publicatie, maar openbaarheid anderen schade zou toebrengen?
„Waarachtigheid vind ik het allerbelangrijkste. Toch heb ik weleens iets opzienbarends geschrapt omdat mijn personage er definitief mee over een heuvel geduwd zou worden, zoals mijn regiecoach het verwoordde. Een andere keer hoorde ik iets wat een belangrijk hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis raakt, maar ik kon het niet brengen omdat betrokkenen fysiek gevaar zouden lopen.
Ik ben ook weleens gemanipuleerd om iets weg te laten; een geïnterviewde zei dat hij risico zou lopen, terwijl achteraf bleek dat er andere belangen speelden. Dus ik heb één keer terecht geluisterd –en ik vind het nog steeds moeilijk dat ik dat verhaal niet kan brengen– en een andere keer heb ik me voor iemands karretje laten spannen. Zo’n dure fout hoop ik niet weer te maken.”
Geertjan Lassche
Onderzoeksjournalist Geertjan Lassche (1976) maakt documentaires voor de Nederlandse Publieke Omroep. Hij studeerde journalistiek aan de Christelijke Hogeschool Ede, werkte vanaf 1996 als verslaggever voor kranten en tijdschriften en later voor de actualiteitenrubrieken TweeVandaag (nu EenVandaag) en Netwerk. In 2004 had hij voor de historische documentaire ”God Bless Montgomery” het laatste journalistieke tv-interview met prins Bernhard. De afgelopen decennia onderzocht hij uiteenlopende onderwerpen, wat leidde tot onthullingen over onder andere de Slag om Arnhem, de Molukse acties in de jaren 70, het verleden van Jorge Zorreguieta, de val van de moslimenclave Srebrenica, het asielbeleid en fraude en kinderhandel in de adoptiewereld.
Sinds 1998 wordt zijn werk onderscheiden en wint hij vakprijzen. Lassche woont met vrouw en kind in Rouveen.