1,5 meterschool: zoeken naar de juiste vorm
Middelbare scholen gaan op 2 juni weer open. Maar niet allemaal op dezelfde manier. Het anderhalvemeteronderwijs vraagt namelijk maatwerk. De grootte van het schoolgebouw, de afhankelijkheid van het openbaar vervoer en de verschillen tussen teams zorgen ervoor dat scholen verschillende keuzes maken.
Een grote zoektocht, zo noemt Willem de Potter, woordvoerder en voorzitter van het besturenoverleg van de zeven reformatorische scholengemeenschappen, het regelen van het anderhalvemeteronderwijs. „We willen onze leerlingen natuurlijk graag ontmoeten, maar het is een fikse uitdaging om met inachtneming van de overheidsmaatregelen toch fysiek onderwijs te organiseren.”
De bestuurders van de zeven middelbare scholen hadden de afgelopen weken intensief contact over de manier waarop ze de herstart gaan vormgeven. „Allereerst kunnen we leren van elkaars ervaringen; zeker omdat deze periode van anderhalvemeteronderwijs waarschijnlijk nog een aantal maanden gaat duren”, vertelt De Potter. „Daarnaast vinden we het belangrijk gezamenlijke afspraken te maken, zodat we ook een bepaalde eenduidigheid uitstralen naar onze achterban.”
En inderdaad, op sommige punten maken de verschillende scholengemeenschappen dezelfde keuzes. Zo organiseren ze alle zeven voorlopig geen excursies meer, regelen ze wel een diploma-uitreiking –hoogstwaarschijnlijk zonder ouders– en laten ze allemaal de jaaropeningen doorgaan, zij het op een digitale manier.
Toch zijn er ook onderlinge verschillen. Zo kiest een meerderheid voor een combinatie van afstandsonderwijs en fysiek onderwijs, terwijl een minderheid het digitaal onderwijs vanaf 2 juni stopzet. Daarnaast varieert de frequentie waarmee de leerlingen welkom zijn: de ene school verwacht de leerlingen een aantal keren per week, de andere houdt het bij een aantal keren per maand.
Dat er onderling verschillen zijn, is niet erg, vindt De Potter. „Scholen zijn zelfstandig en hebben de vrijheid hierin eigen keuzes te maken. We hebben wel gezamenlijk twee uitgangspunten naar al onze teams gecommuniceerd.” Allereerst staat voor de bestuurders vast dat de overheidsmaatregelen in acht genomen moeten worden. Daarnaast vinden ze dat er tijdens de weken voor de zomervakantie sterk moet worden ingezet op contact met en vorming van de leerlingen.
Dat de scholengemeenschappen binnen die kaders toch verschillende keuzes maken in de praktische inrichting van het anderhalvemeteronderwijs, heeft verschillende redenen, legt De Potter uit. Allereerst is dat afhankelijk van het docententeam. „Sommige teams pakken het afstandsonderwijs relatief gemakkelijk op, terwijl het andere meer energie kost, bijvoorbeeld omdat de docenten al wat ouder zijn.”
Daarbij komt dat op sommige onderwijsinstellingen een veel groter percentage leerlingen afhankelijk is van het openbaar vervoer dan op andere scholen. „Waar de ene school de leerlingen zo frequent mogelijk op school wil hebben, krijgt een andere school dat daardoor eenvoudigweg niet voor elkaar.”
Daarnaast zijn sommige schoolgebouwen ruimer opgezet dan andere, waardoor de scholieren dus ook vaker op school kunnen komen. En als laatste speelt het type onderwijs mee. „Praktijkonderwijs of cluster 4-onderwijs kun je lastig op afstand vormgeven; die leerlingen zullen daarom relatief veel aanwezig zijn.”
Eersteklassers
Alle zeven scholengemeenschappen zien de periode tot de zomervakantie vooral als proef voor de eerste maanden van het nieuwe cursusjaar. „We gaat nog een aantal drukke weken tegemoet”, stelt De Potter. „De docenten moeten lesgeven, fysiek, digitaal of allebei. De roosters voor volgend cursusjaar moeten gemaakt worden en daarnaast moeten we nadenken over de manier waarop we de eersteklassers op een goede manier kunnen ontvangen.”
Het grootste knelpunt zal het houden van de 1,5 meter afstand zijn, verwacht De Potter. „Je kunt looproutes aanbrengen en tafels uit elkaar zetten, maar ik heb niet de illusie dat dat ervoor zorgt dat er altijd voldoende afstand wordt gehouden. Je hebt toch te maken met leerlingen, die blij zijn dat ze elkaar weer zien.”
Het was makkelijker geweest als de periode van enkel afstandsonderwijs tot de zomervakantie had geduurd, meent de bestuurder. „Nu moeten we alles in relatief korte tijd weer omgooien.” Toch vindt hij het een goede zaak dat de leerlingen weer op school welkom zijn. „De kwaliteit van het onderwijs ligt voor een groot deel in de vormende waarde daarvan: de gesprekken met leerlingen, het contact, de begeleiding. Dat aspect heeft ontegenzeggelijk geleden en daar hopen we nu weer meer aandacht aan te besteden.”