Een wetsvoorstel om de Eerste Kamer voortaan op een andere manier te kiezen, kan de SGP daar de das omdoen. Dat gevaar vermindert als het kabinet kleine partijen tegemoetkomt, blijkt uit een rapport van politicoloog Otjes. Probleem: de oplossing compenseert meer dan bedoeld.
Otjes keek in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken naar de invloed van de voorgenomen wijziging van het kiesstelsel op de vertegenwoordiging van kleine partijen. Woensdag stuurde minister Knops van Binnenlandse Zaken het rapport naar de Tweede Kamer.
Wat wil het kabinet precies?
Het kabinet stelt voor om terug te gaan naar de manier van Eerste Kamerverkiezingen die tot 1983 werd gehanteerd. Kern van dat stelsel is dat senatoren niet vier, maar zes jaar zitten. Iedere drie jaar wordt de helft van de Eerste Kamerleden verkozen; de ene keer 37, de andere keer 38.
Het kabinet vindt dat de huidige manier van verkiezen ertoe leidt dat de provinciale verkiezingen te veel worden overschaduwd door de landelijke politiek. De voorgestelde grondwetswijziging zou eraan bijdragen om het ideaalbeeld van de Eerste Kamer als ”chambre de réflexion” (reflectiekamer) dichterbij te brengen, waarin de Senaat duidelijk een andere rol heeft dan de Tweede Kamer.
Voor kleine partijen is de kans echter groot dat zij in de toekomst minder zetels halen of zelfs verdwijnen, als er geen compenserende maatregelen komen.
Waar het plan vandaan komt, is eigenlijk een raadsel. Geen van de vier regeringspartijen had het in haar verkiezingsprogramma staan. Ook het regeerakkoord repte er niet over. Maar nog belangrijker: de staatscommissie-Remkes, die het vorige kabinet instelde, adviseerde precies het tegenovergestelde: ga niet terug naar het systeem van voor 1983.
Wat zijn de nadelen van het voorstel?
Allereerst wordt de situatie hoe dan ook ingewikkelder. Op dit moment zijn er iedere vier jaar verkiezingen voor de (voltallige) Senaat. Dit gebeurt kort na de Provinciale Statenverkiezingen, die ook iedere vier jaar plaatsvinden. Heel overzichtelijk.
Daarnaast, en daar zit het grote pijnpunt voor kleine partijen, leidt terugkeer naar het oude stelsel feitelijke tot een verdubbeling van de kiesdrempel, zo stelde de staatscommissie al. Dat komt doordat er bij Senaatsverkiezingen straks maar 37 of 38 zetels te verdelen zijn, in plaats van alle 75 tegelijk, zoals nu het geval is.
Wat kan het kabinet doen om kleine partijen te compenseren?
Otjes is gaan rekenen met het gegeven dat in de toekomst de helft van de Eerste Kamer iedere drie jaar zal worden gekozen –de kern van de situatie van voor 1983– en vergelijkt dat met het huidige stelsel. De politicoloog richt zich bij zijn berekeningen, waarvoor hij cijfers van tientallen jaren gebruikt, op partijen „in de gevarenzone”: partijen die één zetel hebben gehaald. Op dit moment zijn dat alleen SGP –Otjes laat buiten beschouwing dat FVD de SGP aan de tweede senaatszetel hielp– en OSF.
Een belangrijke ‘knop’ waaraan kan worden gedraaid, is de manier waarop er restzetels worden verdeeld. Nu is dat het systeem van de grootste gemiddelden, dat nadelig is voor kleine partijen. Otjes laat zien dat met dit systeem een groot aantal van de partijen in de gevarenzone in de toekomst geen zetel zou behalen.
Er zijn echter ook andere methodes om restzetels te verdelen, zoals die van de grootste overschotten. Als die gebruikt wordt, is het aantal partijen dat de enige zetel zou kwijtraken beperkt, zo laat de rekenexercitie zien. Nadeel: een meerderheid van de partijen die in het huidige stelsel maar één zetel zouden halen, haalt bij gebruik van deze manier van restzetelverdeling twee zetels.
Conclusie: de keuze voor de manier van restzetelverdeling is in het nieuwe stelsel óf in het nadeel, óf in het voordeel van kleine partijen. Bij kleine partijen met meer dan één zetel speelt dit een stuk minder.
Zijn er nog andere ‘knoppen’?
Ja. Eén daarvan is de vraag of Statenleden iedere drie jaar met z’n allen stemmen voor de helft van de Senaat, of dat zij in twee groepen worden verdeeld. Iedere groep stemt dan dus eens per zes jaar. Uit het rapport van Otjes blijkt echter dat een verschil tussen deze twee stelsels het dilemma van overcompensatie niet oplost.
Desondanks is het voor de SGP van belang welk stelsel er uiteindelijk wordt gekozen. Als het land in tweeën wordt gesplitst voor de Eerste Kamerverkiezingen, is een belangrijke vraag hoe de samenstelling van die groepen eruitziet. Concreet in het geval van de SGP: of de Biblebeltprovincies worden geclusterd of niet.
Wat concludeert Otjes?
Volgens de politicoloog kan een combinatie van twee methodes van restzetelverdeling wellicht een uitweg bieden in het dilemma van overcompensatie. De ene keer wordt dan de ene methode gebruikt, en drie jaar later de andere. Zo zou een partij niet nul of twee zetels halen, maar ‘gewoon’ één, net als onder het huidige stelsel. Dat systeem is echter zeer complex, en daarmee niet aantrekkelijk.
Hoe groot is de kans dat het voorstel het haalt?
Dat valt in dit stadium moeilijk te zeggen. Belangrijk is of het parlement Knops gaat dwingen duidelijkheid te geven over de precieze uitwerking van deze wet, vóór het stemt over de grondwetswijziging. Het is namelijk zo dat in de Grondwet „alleen de hoofdelementen” van het nieuwe systeem worden geregeld, meldt het ministerie van Binnenlandse Zaken. De uitwerking gebeurt vervolgens in de Kieswet. Niets staat het kabinet echter in de weg om nu al duidelijk te maken hoe het zelf de uitwerking voor zich ziet. Daarvoor pleit ook de Kiesraad in een advies. Wanneer het kabinet met een oordeel over het rapport dan wel met eigen ideeën komt, is onduidelijk.