Glaskunstenaar René Lalique was kartrekker art nouveau
Het Lalique Museum in Doesburg timmert aan de weg met glaskunst uit koninklijke collecties uit Nederland, Zweden, Engeland en Japan. Gemaakt door René Lalique, de onbetwiste kartrekker van de art nouveau.
Een museum opgebouwd rondom een kunstenaar is niet bijzonder. Van Gogh, Tetar van Elven, Jan Voerman en Jopie Huisman ‘kregen’ een museum met hun naam en een collectie van hun werk. Toch valt het Lalique Museum voor glaskunst uit de toon. Hoe komt een dergelijk museum in het Gelderse Hanzestadje Doesburg terecht? En wat heeft deze Franse glaskunstenaar met Nederland?
Niet veel op het eerste gezicht. Maar conservator Benjamin Mordehai Janssens wist met zijn team René Lalique op de Nederlandse kaart te zetten. De tentoonstelling ”Koninklijk Licht” –met huwelijksgeschenken van het bruidspaar prinses Juliana en prins Bernhard– zal zeker voor wat extra publiciteit zorgen.
Benjamin Mordehai Janssens –„afkomstig van Joods-kabbalistische grond, maar nu ongebonden en objectief”– was als klein Parijs’ jongetje al geïnteresseerd in het werk van Lalique. „Ik had al vroeg sympathie voor de natuurdevotie die ik terugzag in kunstwerken van René Lalique. Al jong kocht ik de eerste stukken, soms voor een habbekrats, bij de Parijse marktkramen rond de Pont Neuf.” Janssens verdiende een goede boterham in het onroerend goed en vertrok naar Nederland. Ook daar hield hij zich op in de makelaardij. Maar Lalique bezette zijn leven. Zijn collectie breidde uit en hij droomde van een museum rond deze kunstenaar. „Hoewel, als ondernemer droomde ik niet zoveel, maar was gewend de zaken die ik vandaag wilde, al gisteren aan te pakken.”
Waarom dan een pand gekocht in Doesburg en niet in bijvoorbeeld Amsterdam?
„Een pand groot genoeg voor een museum was in Amsterdam niet te betalen. In Doesburg waren de prijzen aantrekkelijker. Verder ligt Doesburg aan de A12, de verkeersader van Den Haag tot Koblenz. Met Duitsland als geweldig achterland. Bovendien kent de Hanzestad Doesburg een langere historie dan Amsterdam. Door de val van het Hanzeverbond viel de welvaart hier lange tijd weg en bleef het stadje goed geconserveerd. En ten slotte is hier in Doesburg nog burgerlijk fatsoen te vinden. Geen ”hoi” en ”doei”, maar ”goedemorgen” en ”nog een fijne dag”. Het eerste pand verwierven we in 1999. Het was in slechte staat, maar met eigen mankracht en inspanning is het gerenoveerd. Na verloop van tijd kochten we het pand hiernaast en weer later een pand aan de overzijde van de straat.”
Wie zijn we?
„In eerste instantie ikzelf. Later viel de verantwoordelijkheid onder het Société Musée Lalique Pays Bas. Ik werd als conservator-curator verantwoordelijk voor de collectie, de bruiklenen en de tentoonstellingen.”
En wie was Lalique?
„Een Parijse edelsmid, geboren in 1860, die werkte voor grote juweliershuizen. Veel van deze ondernemingen liepen artistiek vast. Toen was er René Lalique, die zich ontpopte als onbetwiste kartrekker van de art nouveau. Hij ontwierp sieraden waarin vooral florale motieven verwerkt werden, maar ook pauwen, libellen, insekten en slangen. Lalique beperkte zich niet tot edelstenen en goud, maar gebruikte ook glas en leer, hoorn en parelmoer. Het ging hem om de schoonheid van het ontwerp, niet om de waarde van de gebruikte materialen. Daarmee sloeg hij een nieuwe artistieke weg in, waarbij hij zich vooral liet leiden door zijn hoge waardering voor de natuur.
Rond 1905 verplaatste zijn interesse zich naar de glaskunst. Hij deed zijn juwelenatelier van de hand en richtte zich op het werken met glas en glasemaille. De Franse parfumeur Coty zette hem op het spoor van de parfumflacons. Parfum werd in die tijd vooral bewaard in apothekerspotjes zonder uitstraling. Lalique maakte er kunstwerkjes van. Zijn motto: ”De verpakking is het voorportaal van de verleiding”. De stap van parfumflacons naar vazen was niet groot en Lalique’s fantasie deed de rest. Hij maakte zelfs ”bouchons de radiateur”, glazen siermodellen voor op de motorkap van automobielen.”
Hoe zeldzaam is het werk van Lalique?
„Dat ligt eraan. Lalique kocht een glasatelier in de Elzas en ontwikkelde naast zijn kunstproductie, die altijd in kleine oplage werd vervaardigd, een industriële lijn waarin miljoenen stuks glaswerk van hoge kwaliteit werden geproduceerd. Waarvan ook weer miljoenen stuks door het gebruik verloren zijn gegaan. Zijn kunstwerken zijn altijd zeldzaam, duur en geliefd geweest bij de hogere klasse. Zo heeft hij zich tijdens en na de Eerste Wereldoorlog kunnen handhaven, want de praktijk leert dat de werkelijk rijken het minste last hebben van economische neergang.
Lalique kwam tot een enorme productie en maakte rond de 15.000 ontwerpen, die meest in kleine oplagen –van 3 tot 25 stuks– werden geproduceerd. Ook de industriële producten waren nauwelijks van handwerk te onderscheiden. Als kunstenaar verzette hij zich tegen vormvervuiling. Zo liet hij de naden die ontstonden in de mallen samenvallen met lijnen in het ontwerp. Daarmee werden deze naden onzichtbaar.”
René Lalique moest in de Tweede Wereldoorlog zijn fabriek, die in oorlogsgebied stond, sluiten. De kunstenaar stierf in 1945. Zijn zoon Marc zou de glasproductie in 1947 weer opstarten.
De collectie van het Lalique Museum is particulier bezit?
„Het is maar hoe je het bekijkt. De kerncollectie bestaat uit 2500 werken. Daarnaast biedt het museum kunstwerken van Lalique te koop aan. Tegen inkoopprijs, maar onder voorwaarde van regelmatige bruikleen. Dat is aantrekkelijk voor het museum. Die stukken hoeven niet in depot te worden bewaard, maar zijn op afroep beschikbaar. Zo is rond de kerncollectie een schil van 15.000 werken ontstaan. Daarmee hebben we een collectie van internationale allure.”
Lalique is nu een exclusieve merknaam.
„Een gevoelig punt; dat is het nieuwe Lalique. De fabriek in de Elzas is diverse keren overgegaan in andere handen. Men spreekt dan ook over voor- en naoorlogs Lalique. De huidige eigenaar, Porchet, maakt glas met hoger loodgehalte voor exquise dranken. Ze noemen het ”circue Lalique”. Dat zijn echter sierobjecten die er gelikt uitzien, maar die niets met kunst te maken hebben. Maar goed, dat is misschien praten voor eigen parochie.”