Integratiedebat zonder opwinding
De problemen die de inburgering van vele honderdduizenden allochtonen met zich meebrengt, kunnen in politiek Den Haag eindelijk normaal besproken worden. De Kamer debatteerde deze week frank en vrij over dertig jaar integratiebeleid zonder opgewonden te raken. Met dank aan Pim Fortuyn.
Zoals iedereen weet wat met 11-9 wordt bedoeld, zo ook weet de Tweede Kamer wat met „mei 2002” wordt aangeduid. Parlementariërs hebben het dan niet zo zeer over de moord op Pim Fortuyn als wel over de omslag die hij heeft bewerkstelligd. In ijltempo werd het taboe op de islam geslecht en steeg het vraagstuk van de integratie met stip op de politieke agenda.
Tot voor kort werd het ontluikende debat nog gekenmerkt door ongemak en opwinding. Politici boden tegen elkaar op bij het aandragen van gewaagde voorstellen, anderen riepen daar dan weer schande van en verweten de tegenstander te dingen naar de gunst van de massa.
Deze week bleek tijdens het kamerdebat over het rapport van de commissie-Blok dat het onderwerp op een zakelijke toon besproken kan worden. „Historisch”, stelde SP’er Marijnissen vast. Alle beestjes werden bij de naam genoemd zonder dat er herrie ontstond. De beste illustratie daarvan leverde D66-leider Dittrich. Was zijn partijgenoot Van Boxtel als minister van Integratie jarenlang kampioen zachte heelmeesters, Dittrich heeft zich snel bekeerd tot het realisme. Hij citeerde uitgebreid uit een bekentenis die hij had ontvangen van een Hollandse moeder uit Amsterdam-Geuzenveld.
Ze had haar zoontje Robin ingeschreven op een naburige basisschool, waarbij ze zich niet liet weerhouden door een percentage van 85 procent allochtonen. Ze schreef: „Vanaf de eerste schooldag startte een lange reeks ervaringen die mij uiteindelijk de ogen hebben geopend.” Meisjes moesten voor jongens opstaan als er in de klas een stoel te weinig was, meisjes moesten de rotzooi opruimen die jongens hadden gemaakt, haar blonde zoontje werd gepest om zijn haar zonder dat docenten ingrepen, nooit kwam een klasgenootje bij Robin thuis spelen en nooit werd hij ergens uitgenodigd.
Begrijpen kon ze het wel. Veel allochtone vrouwen zijn uitgehuwelijkte nieuwkomers die midden in een verkleurde wijk terecht waren gekomen.
Ze besloot haar kind op een andere, witte school te doen, iets verderop. „De allereerste dag dat ik Robin naar school breng, kom ik met kippenvel thuis. Wat een gewaarwording: zo kan het dus ook! In de klas zitten achttien kinderen, van wie één Surinaams meisje en één meisje uit Iran. De kinderen lachen en kijken vrolijk de kring rond. Zij zijn uitgelaten. Zij zitten vol verhalen over vakantie, over kamperen, over varen, vissen, zwemmen en sporten. De ouders groeten mij. Zij kijken me ook aan en zij lachen ook. We spreken dezelfde taal, letterlijk en figuurlijk. Ik besef op dat moment hoe ongelooflijk somber de vorige school was: ouders die je niet aankijken, jonge moeders die voortsjokken op hun sloffen alsof zij de last van de wereld op hun schouders dragen; kinderen die sip in de kring zitten en wezenloos voor zich uit staren. Wat een gigantische tegenstelling. Voor mijn gevoel heb ik mijn Robin nu gered. Ik maak mij alleen heel veel zorgen om de 650 kinderen die op de oude school zitten en die niet geïntegreerd de samenleving zullen instromen.”
De Kamer nam met belangstelling kennis van het citaat. Hij kwam echter niet toe aan de vraag waarom het voordragen van zo’n verhaal drie jaar geleden -in de periode voor Fortuyn- nog ondenkbaar zou zijn geweest. De toenmalige VVD-leider Bolkestein werd bijna gestenigd toen hij tien jaar geleden zelfs maar probeerde de kwestie van de integratie bespreekbaar te maken. Wie of wat verhinderde anderen om het debat aan te gaan? Interne smaakmakers binnen de diverse partijen? De media? Angst voor polarisatie? Het zijn vragen die wellicht tot belangrijke lessen kunnen leiden, maar het antwoord zullen we voorlopig niet weten.