Beperkt onderzoek aan basis Betuwelijn
Onderzoek dat aan de basis stond van het besluit om de Betuwelijn aan te leggen, was zeer beperkt. Er werd gekeken naar de negatieve gevolgen van het uitblijven van een speciale goederenspoorlijn tussen de Rotterdamse haven en Duitsland. Alternatieven, zoals het stimuleren van vervoer over water of betere benutting van bestaande spoorverbindingen, werden niet onderzocht.
Dat bleek donderdag bij de commissie–Duivesteijn uit het verhoor van een voormalig medewerker, Van Schijndel, van het bureau Knight Wendling, dat in 1992 rapporteerde over het economische belang van de Betuwelijn. Het onderzoeken van alternatieven viel niet binnen de opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en zo’n breed onderzoek zou het bureau ook niet aankunnen.
De Algemene Rekenkamer had niet alleen kritiek op de beperkte opdracht, maar ook op het onderzoek zoals Knight Wendling dat verricht heeft. Onderzoeker Zelle van de Rekenkamer zei voor de commissie dat het bureau alleen uitging van het meest gunstige scenario van de ontwikkeling van de economie, en daarmee dus uitkwam op een hoge stroom van goederenvervoer. Bovendien schatte het bureau de mogelijkheden van vergroting van de goederenstroom op het bestaande spoor veel te laag in. Zelle zei dat het kabinet bij het verstrekken van de opdracht uitging van de stelling dat de Betuwelijn goed was voor de economie en voor het milieu en dat daardoor alternatieven onvoldoende aan bod kwamen.
Zelle had ook kritiek op een later onderzoek, uitgevoerd door het bureau McKinsey, omdat daarin de mogelijkheden van het vervoer over water te laag waren ingeschat. De onderzoeker zei ook dat de Tweede Kamer niet tijdig de beschikking had over belangrijke informatie over de gevolgen voor het milieu. In 1993 had het parlement geen rapport over energiegebruik en uitstoot van gevaarlijke stoffen, die de verschillende vormen van vervoer met zich meebrengen.