Geestelijke strijd in Japan: gevecht tegen voorouders en vormendienst
Naast groepsdwang zijn voorouders en vormendienst dominant in het religieuze leven van Japanners. De kerk ervaart ze als geduchte tegenstanders in haar geestelijke strijd. Wie in Japan christen wordt, gedraagt zich als stoorzender.
Japan geldt als een van de moeilijkste landen om te evangeliseren. Niet omdat dit wettelijk verboden is, maar vanwege weerstand vanuit de samenleving zelf. Toch zit de Amerikaanse evangelist en kerkplanter Lawrence Spalink er al bijna dertig jaar.
In 1980 vertrok hij met zijn vrouw Ruth vanuit de Verenigde Staten naar Tokio om daar namens zijn kerkverband, de Christian Reformed Church, zendingswerk te doen en gemeenten te stichten. En die zijn er gekomen, al lijden de meeste een kwijnend bestaan en moeten ze het doen zonder voorganger.
Stoorzender
„Je moet hier creatief zijn om mensen naar de kerk te krijgen”, zegt Spalink. „Japanners hebben grote drempelvrees als het gaat om die eerste stap.” Spalink noemt als voorbeeld een telefoonlijn met Bijbeloverdenkingen. Hij startte jonge moederclubs in verschillende wijken, bedoeld om eenzame moeders hun huis uit te krijgen en met elkaar in contact te brengen.
Dienstbaar zijn aan bewoners in de wijk, daarmee begon zijn zendingswerk. „Maar er komt een moment dat het Woord van God verkondigd moet worden, anders kun je Zijn zegen natuurlijk vergeten.”
Waardoor het zo lastig is om Japanners tot geloof te brengen? Spalink somt een rijtje factoren op: leven in harmonie met je buren en familie is voor Japanners prioriteit nummer één. Wie christen wordt, gedraagt zich als een stoorzender. Verder weten Japanners zich gebonden aan hun voorouders, die na hun dood een geestelijke realiteit in het dagelijks leven blijven. Veranderen van religie doe je dus niet zomaar.
Ook de gedachte van zonde als schuld tegenover één god is Japanners vreemd. Ze gaan uit van het bestaan van miljoenen goden, en dat zijn dan vooral natuur- en vooroudergoden.
Voor de gemiddelde Japanner is het ritueel het belangrijkste, weet Spalink. „Ik vroeg eens aan een bezoeker van een tempel of hij wist tot wie hij zojuist had gebeden. Dat wist hij dus niet; vormendienst, het ritueel van bidden en wierook was voor hem genoeg.”
Als zulke dingen diep in het denken en doen van mensen zijn verankerd, krijg je ze niet gauw over de streep, weet Spalink uit ervaring. Hij herinnert zich een jonge Japanner die wekelijks de diensten bezocht en ook bij ander kerkenwerk betrokken was. Totdat hij door zijn vader en zus werd aangesproken op zijn plicht om als oudste zoon het voorouderaltaar te onderhouden, en daarop offers te brengen.
„Je moeten kiezen”, was de boodschap van zijn vader. Op een dag kwam hij naar me toe om zich uit te laten schrijven.” Spalink zegt heel veel Japanners te kennen die door hun familie werden gedwongen de kerk de rug toe te keren. „Zij die wel blijven, gedragen zich bepaald niet missionair. De meesten verbergen hun geloof voor familie en collega’s.”
Zuid-Koreanen
Opmerkelijk is het contrast met Zuid-Korea, waar kerken nog altijd vol zitten. Spalink denkt dat het verleden een belangrijke verklaring biedt. Zo werd Zuid-Korea meerdere keren door buitenlandse machten bezet, het laatst door Japan. „Het waren Zuid-Koreaanse voorgangers die daar fel verzet tegen boden en dat heeft de kerk geen windeieren gelegd.” Japan is nooit bezet geweest.
De voor Japan zo kenmerkende groepscultuur werd nog versterkt ten tijde van het militaire regime van de Tokugawa (1603-1868). De heersers rekenden toen ook grondig af met het „Japanvreemde” christendom.
Chinezen zijn misschien nog ontvankelijker voor het Evangelie dan Zuid-Koreanen, denkt Spalink. „Een Chinese student bezocht eens twee keer mijn dienst. Daarna kwam hij naar me toe: hij wilde zich laten dopen. Waar hij twee diensten voor nodig had, daar doen Japanners járen over.”
serie
Christen in Japan
Dit is het tweede deel van een drieluik over het christendom in Japan