Indië: meer dan aapjes en bananen
Toen Ede zijn Indië-veteranen ontving, kon er alleen een kopje thee af. Meer wilde het gemeentebestuur niet betalen. Om toch cake te kunnen aanbieden, vroegen alle plaatselijke scholen hun leerlingen een ei, meel en andere ingrediënten mee te nemen. Het typeert volgens de militairen de wijze waarop ze na hun terugkeer werden ontvangen. Maar een en ander ligt genuanceerder.
„Hebben de veteranen het recht om te klagen over de opvang na hun demobilisatie? Ja. Mag de overheid een verwijt worden gemaakt? Nee. De tijdgeest was er niet naar om de psychologische ervaringen uitgebreid aan de orde te stellen. En de veteranen spraken zelf ook alleen maar over het klimaat, de aapjes en de bananen, en níét over de verschrikkingen die ze hadden doorstaan.”
De historicus dr. H. Meijer trekt die conclusie in het donderdag gepresenteerde boek ”Oost west, thuis best?” Het beschrijft de opvang van de militairen die in de jaren 1948-1951 uit Nederlands-Indië terugkeerden. In vier jaar stuurde Nederland ruim 135.000 militairen naar het overzeese gebiedsdeel. Samen met 70.000 militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) probeerden ze de orde te handhaven en te herstellen in het uitgestrekte eilandenrijk en de bevolking te beschermen tegen de onafhankelijkheidsstrijders.
Voorzitter D. Knoppien van het Veteranenplatform, die het eerste exemplaar overhandigd kreeg, toont zich blij met Meijers constatering. „Dit doet recht aan de inspanningen van talloze vrijwilligers voor de opvang van de repatrianten. De pijn zit niet zozeer in het overheidsbeleid van dat moment, maar in de decennia erna. Toen was er geen opvang en geen aandacht meer, en er was vaak onterechte kritiek op de Indië-gangers, die een vuile oorlog zouden hebben gevoerd. Gelukkig is die negatieve teneur doorbroken, mede door de inspanningen van de veteranen zelf.”
Er was ook niet altijd draagvlak voor de overheidsmaatregelen die de terugkeer moesten vergemakkelijken, vult bestuursvoorzitter M. Zijlstra van het Veteraneninstituut aan. Werkgevers waren verplicht de militairen weer terug te nemen, maar zeiden soms: „Je denkt toch niet dat ik die baan drie jaar opengehouden heb?”
Het gevoel van militairen na een oorlog in de steek gelaten te worden is van alle tijden, zeker na een verloren strijd, stelt Meijer nuchter vast. De meeste soldaten gingen met hooggestemde verwachtingen naar de Oost en kwamen er soms diep gedesillusioneerd weer vandaan. De regering onderkende haar verantwoordelijkheid en zorgde naar vermogen voor een baan, onderdak en financiële steun. Niemand die zich meldde, werd aan zijn lot overgelaten.
Voor de ontberingen, stress en opgeofferde jaren was echter psychosociale nazorg nodig en dat strookte niet met de toenmalige mentaliteit. Men wist ook weinig van oorlogstrauma’s. Tot de jaren ’70 kwam het woord ”oorlog” als bron van lijden niet voor in Nederlandse medische vakbladen. Kortom: de overheid valt hierin niets te verwijten, stelt Meijer. Hoogstens kan het worden betreurd dat een duidelijk publiek eerbetoon in de vorm van een monument, financiële uitkeringen en andere permanente uitingen van respect en waardering zo lang achterwege zijn gebleven, concludeert de historicus.
„Een genuanceerd boek”, vat Zijlstra samen. Het kwam tijdens drie jaar onderzoek tot stand en bevat ook hoofdstukken over de echtgenotes en vriendinnen die in Nederland waren achtergebleven en over Indië-veteranen met psychische problemen.
De vrouwen hadden het niet gemakkelijk. Dat werd niet alleen veroorzaakt door de jarenlange scheiding van hun partner, maar ook door de sociale controle in hun omgeving. Al te uitbundig gedrag en al te veel contact met andere mannen werd wantrouwend bekeken. En de lang verbeide terugkeer betekende niet het einde van de problemen. De beelden die in de briefwisseling waren geschapen, klopten niet altijd. De echtelieden moesten ook weer aan elkaar wennen. En als de soldaat met ”tropenkolder” terugkwam, trok dat een nog zwaardere wissel op de (aanstaande) eega.
Wat doet een langdurige uitzending met een militair en welke problemen kan zo’n missie veroorzaken? De indruk bestaat dat daarover eind jaren ’40 nog helemaal niets bekend was. Niet juist, concludeert het boek. Er was wel enige kennis, maar het was er de tijd niet naar om er veel aandacht aan te besteden. „De periode van de wederopbouw werd getypeerd door ascese, tucht en soberheid: niet zeuren, niet over je gevoelens praten.”
Voor het zwijgen van de oud-militairen is een aantal oorzaken aan te wijzen: ze waren harder geworden en gewend om stoer te doen. Praten over gevoelens paste niet in de geest van die tijd, en velen woonden op het platteland, terwijl psychologen en andere „zielenknijpers” bijna allemaal in de steden zetelden.
De teruggekeerde militairen hadden ook aanpassingsproblemen. Ze hadden de dood in de ogen gezien en ergerden zich aan de problemen waarover men zich in Nederland druk maakte.
Recente krantenberichten wijzen erop dat de opvang van terugkerende militairen nog steeds te wensen overlaat. „Ik hoop dat jonge veteranen van ons onderzoek profiteren”, aldus Meijer.