Binnenland

„Afloop euthanasiezaak blijft voorspelbaar”

AMSTERDAM - De Hoge Raad heeft nog geen definitief besluit genomen in de euthanasiezaak van de Amsterdamse huisarts W. van Oijen. Dit kan erop duiden dat het rechtscollege overweegt of het kan meegaan in de redering van de advocate van Van Oijen, mr. B. Ficq.

25 August 2004 10:51Gewijzigd op 14 November 2020 01:33Leestijd 4 minuten

Toch zijn Van Oijens kansen om vrijuit te gaan gering, meent mr. dr. M. A. J. M. Buijsen, universitair hoofddocent gezondheidsrecht van de Erasmus Universiteit Rotterdam.„Het was een vreselijk gezicht. Ze was bedekt met doorligwonden. Door die wonden heen kon je de botten zien. Het was mensonterend.” Voor de Amsterdamse huisarts W. van Oijen lijdt het nog altijd geen twijfel. Zijn in 1997 genomen beslissing om door het injecteren van een spierverslapper het overlijden van een 84-jarige inwoonster van een verzorgingstehuis te bespoedigen, was weloverwogen en zorgvuldig uitgevoerd, zo zei hij zaterdag 14 augustus in het radioprogramma ”Met het oog op morgen”. Daarnaast was er volgens de arts ook duidelijk sprake van overmacht.

In die zienswijze werd Van Oijen gedurende de rechtsgang gesteund door zijn raadslieden. Hun redenering luidde dat de arts zich in een noodtoestand bevond, doordat zijn patiënte zelf geen stervenswens kenbaar kon maken. Daarom kon er, aldus de raadslieden, in alle redelijkheid niet worden verlangd dat Van Oijen pas na het uiten van een stervenswens zou overgaan tot zijn daad. En omdat er geen stervenswens kon worden geuit, kon de zaak ook niet vallen onder de bestaande euthanasiewetgeving, zo betoogde advocate B. Ficq verder.

De Rotterdamse rechtsgeleerde Buijsen benadrukt dat het inderdaad van cruciaal belang is in hoeverre een arts zich rondom het levensbeëindigend handelen kan beroepen op overmacht, maar zegt er onmiddellijk bij dat daar in het geval van Van Oijen geen sprake van kan zijn. „Als Van Oijen zich aan de zorgvuldigheidseisen had gehouden, had hij met succes een beroep kunnen doen op de rechtvaardigingsgronden die gelden voor het delict levensbeëindiging op verzoek. In dat geval was hij ontslagen van rechtsvervolging. Ook als hij de rechters had kunnen overtuigen van een overweldigende psychische druk zou hij niet voor levensbeëindiging op verzoek zijn veroordeeld. Helaas voor hem speelt dit alles niet. Van een verzoek van de patiënte was geen sprake, daardoor kan zijn handelen sowieso niet voldoen aan de delictsomschrijving van levensbeëindiging op verzoek”, aldus de jurist.

Dat justitie bij Van Oijen strafvervolging instelde, had volgens Buijsen echter meerdere oorzaken. „Zoals advocate Ficq het doet voorkomen, is het alleen het ontbreken van het verzoek van de patiënte dat hem de das heeft omgedaan. In werkelijkheid speelt er veel meer. Zo was het lijden van de patiënte weliswaar uitzichtloos maar niet ondraaglijk en heeft Van Oijen onvoldoende duidelijk kunnen maken waarom hij het zeer aanstaande overlijden van de patiënte niet heeft afgewacht. Verder heeft hij geen tweede arts geraadpleegd en heeft hij verzuimd de aanwezige dochters van de patiënte te informeren over de mogelijke alternatieven. Daarbij is het ook nog eens zo dat Van Oijen een verklaring heeft afgegeven van natuurlijke dood. Zijn handelen is dus in vrijwel elk opzicht onzorgvuldig geweest.”

De uitspraak van advocate Ficq dat Van Oijens handelen zich niet leent voor de kwalificatie euthanasie is volgens Buijsen dan ook „redelijk onnozel. Daarmee is de kous natuurlijk niet af. Er is sprake van levensbeëindigend handelen en dat kan juridisch op veel verschillende manieren worden gedefinieerd. Is het geen euthanasie, dan kijkt de rechter dus meteen of het in aanmerking komt voor moord of doodslag. Het is daarom redelijk voorspelbaar dat de Hoge Raad de veroordeling wegens moord zal handhaven.”

Hoe verklaart u dan het optreden van Ficq?

„Wat mevrouw Ficq vervelend vindt, is dat haar cliënt meteen wordt weggezet als moordenaar nu het handelen van Van Oijen niet valt binnen de delictsomschrijving van euthanasie. Daarin staat zij overigens niet alleen. Ook het hof heeft er na het uitspreken van het oordeel in 2001 op gewezen dat de kwalificatie moord in deze zaak niet in overeenstemming is met het daaraan in het algemeen verbonden maatschappelijk gevoelen. Anders gezegd: het lijkt erop alsof ook het hof graag een andere uitspraak had gedaan, maar daartoe geen mogelijkheid zag.

Wat Ficq natuurlijk hoopt, is dat de Hoge Raad iets met die uitspraak doet. Maar haar inspanningen zijn waarschijnlijk tevergeefs.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer