Prediking Andrew Gray hemelbericht dat de tijd verduurt
Een bundel met twaalf preken van de Schotse puritein Andrew Gray verscheen bij uitgeverij Den Hertog. Het betreft een vertaling van een onlangs ontdekte Engelstalige editie in een Amerikaanse bibliotheek. De bundel is een aanvulling op de prekenbundels die halverwege de vorige eeuw zijn verschenen.
Destijds was Gray (1633-1656) een naam die in bevindelijke kring geliefd was. In de gloedvolle prediking van deze zo jong overleden Godsgezant –hij werd maar 22 jaar– klonken bevrijdende klanken, met name voor hen die hunkerden naar verzoening met God maar die de weg naar Christus door allerlei slagbomen geblokkeerd zagen. In deze preken werden barricades geslecht en werd de weg geëffend. Dit gaf toentertijd de prediking van Schotten als Gray en de Erskines een extra actualiteit.
Nu kan men zich afvragen of die relevantie in onze tijd nog dezelfde is. Lijkt het geloof in Christus voor velen niet iets vanzelfsprekends en is het verlangen naar verzoening met God vaak geen gepasseerd station, omdat men al ”gearriveerd” is? Zit men niet veeleer verlegen om zogenoemde praktische preken waarmee je in het dagelijks leven wat ”kunt”? Mocht dit vermoeden juist zijn, dan zou de conclusie kunnen zijn dat Grays preken hun tijd hebben gehad.
Maar die conclusie zou voorbarig zijn. Het bijzondere van deze preken is namelijk dat ze niet alleen voor de zoekers maar ook voor de gearriveerden een heldere boodschap bevatten. De laatstgenoemde categorie wordt drastisch uit de droom geholpen. Genade is voor Gray weliswaar voluit genade om niet, maar allesbehalve vanzelfsprekend. Genade is en blijft een compleet wonder, omdat ze bewezen wordt aan doodschuldigen. God vergeeft royaal en onvoorwaardelijk, maar niet achter onze rug om. Gray wist en preekte –geheel in het spoor van de reformatoren– dat de vrijspraak van het Evangelie steevast opklinkt tegen de aanklacht van de wet. Vrije genade is wel kosteloos, maar nooit goedkoop. Opdat genade volstrekt als genade erkend zal zijn, brengt de Heilige Geest ons in het Woord bij ondervinding aan de weet hoezeer wij het tegendeel verdiend hebben. Vandaar die ontmaskerende passages in Grays preken, waarin hij uitvoerig en concreet het zelfbedrog van de eigenwaan aan de kaak stelt, zoals hij dat vooral doet in de laatste vijf preken van onderhavige bundel.
Nederigheid
Sommigen van u, zegt Gray, gaan tot Christus voordat ze ooit tot Mozes zijn gegaan. „Hebt u ooit bevend aan de voet van de Sinaï gestaan en uitgeroepen: Ik ben verloren? Er zijn lieden die de belofte van het Evangelie omarmen zonder de bedreigingen van de wet te geloven.” Maar zo werkt dat niet, zegt Gray. Wie door God wordt opgericht, brengt Hij altijd aan de grond, in de diepte van de nederigheid.
Maar hoe jong Gray ook was, als een geboren pastoraal psycholoog ontging het hem niet dat deze nederigheid een mens juist hoogmoedig kan maken. Alsof de verootmoediging een prestatie was en er iets verdienstelijks in zou liggen! Wie echt vernederd is, zal volgens Gray juist in dit niets zijn voor God werkelijk niets zijn. En precies dit niets zijn vormt de keerzijde van algehele genade.
Wat Gray echter vooral typeert, is dat deze scherp ontdekkende passages niet fungeren als schrikdraad rond het Evangelie, maar veeleer als een wekroep om als een smekeling tot Christus te gaan. Hoe onmisbaar de ontdekking aan de zonde ook is, ze vormt geen voorwaarde die als bijdrage onzerzijds aan het geloof vooraf zou moeten gaan, maar juist een onlosmakelijk onderdeel ervan. Alleen het geloof brengt ons de zondeschuld aan de weet. Hoe zou een mens ooit zijn zonde erkennen en zijn schuld voor God bekennen, zonder het ontdekkend Woord in boetvaardig geloof te aanvaarden? Zo vlucht het geloof, met achterlating van alle eigengerechtigheid, naar de Schuilplaats. Eens en telkens weer. Ook het verzekerde geloof blijft toevlucht-nemend van aard.
Remedie
De diagnose is bij Gray onafscheidelijk met de remedie verbonden. Naar mijn overtuiging is Gray het meest in zijn element wanneer hij zondaren van de Sinaï naar Golgotha lokt. Van de Wet naar het Evangelie. Dan hoort hij de wet, die ons veroordeelt, roepen: „O, ga meteen en neem Christus aan!” Die tuchtmeester vergrendelt ons niet, maar dringt ons tot Christus. Hierin zijn Wet en Evangelie één van zin. Want ook het Evangelie roept: „Ga meteen!” Met de drang van een bruidswerver bindt Gray het Godswoord ons op het hart.
God en de ziel, dat is het smalle spoor dat hij volgt. In deze beperking ligt zijn kracht en toont hij zich een meester. En zo komt de categorie van de zoekers, die om genade verlegen zijn, ruimschoots aan haar trekken. Gray wist zich een gezant van Christus, alsof God door hem bad. In zijn preken wordt maar niet óver Christus gesproken, maar komt Hij Zelf op ons toe. Gray onderhandelt tussen de levende Christus en het hart van de mensen. Over wélke Bijbeltekst hij ook preekt, in de grond van de zaak heeft hij maar één thema: Jezus Christus, begin, midden en eind! Eén hartstocht drijft hem, namelijk om zondaren aan het hart van Jezus te hechten. Hoewel hij grondig in de theologie onderlegd was, bekommert hij zich weinig om filologische uitleg en besteedt hij nauwelijks aandacht aan tekstverband en historische context. Wellicht kan men opmerken dat in deze preken de heilshistorie wat in de schaduw blijft van de heilsaanbieding. De tekst is voor hem de basis van waaruit hij vertrekt om de harten van alle hoorders te veroveren.
Als een ambassadeur van Christus brengt hij Christus’ lokroep over. Het huwelijksverdrag is hem ter hand gesteld. Het is door Christus ondertekend en Hij zendt het in de prediking tot de gemeente, met de bedoeling dat ieder die een oor heeft zijn handtekening eronder zet. En dan vraagt Gray: „Wat zegt u hiervan? Wilt u uw handtekening onder dit gezegende huwelijksverdrag plaatsen, of niet? Wat zullen wij vandaag over u aan Christus berichten? Zal dit het verslag zijn dat ik vandaag bij Christus zal uitbrengen: Ik ben tot het Uwe gekomen, maar de Uwen wilden U niet aannemen? Of zal dit het verslag zijn: Dit volk is een gewillig volk op de dag van Uw heerkracht?”
Hoge ambtsopvatting
Deze voorstelling van zaken getuigt van een hoge ambtsopvatting. In tweeërlei zin. Enerzijds beseft Gray dat hij niet meer is dan bemiddelaar tussen zijn Meester en de gemeente. Anderzijds weet hij zich bekleed met het gezag van een heraut die de Koning vertegenwoordigt. Van dit charismatisch mandaat is hij zich zozeer bewust dat hij niet aarzelt te stellen: „Weet dan dit: wanneer gezanten van Christus tot u prediken, en u weigert Christus aan te nemen, dan is dat een even grote zonde ten opzichte van Christus als wanneer Hij Zelf vanaf deze plaats tot u preekte.”
De nodiging heeft niets vrijblijvends. Gray geeft niet ter overweging, maar hij beveelt. In Christus’ Naam. Alle vermoeiden en belasten worden gelast tot Christus te komen. Nu kan iemand zich afvragen of hij wel tot die vermoeiden behoort en of de uitnodiging dus wel aan hem geadresseerd is. Met die vraag maakt Gray korte metten: „Er is hier niemand binnen deze muren die niet bedoeld wordt!” Gray beschouwt al zijn hoorders kennelijk als belast en vermoeid door de zonde. Hij is er zeker van dat de grootste zondaar die onder het gehoor verkeert, kan weten dat zijn naam hier wordt genoemd. Maar hoe komt men dat dan aan de weet? Niet door eigen innerlijk te controleren, maar door te buigen voor de benaming die Christus hem hier geeft. „Geloof het, wij worden hier in deze tekst duidelijker bij name genoemd dan wanneer wij met naam en toenaam werden vermeld.” Gray gebiedt zijn hoorders tot Christus te gaan, niet omdat zij aan hun last zo zwaar tillen, maar omdat Christus hen als lastdragers benoemt. Onzerzijds is er van geen enkele beweegreden sprake. De grond van de oproep ligt niet in ons, maar uitsluitend buiten onszelf, namelijk in „de uitnemendheid van Hem die de nodiging tot ons laat uitgaan.”
Zo volstrekt de nodiging alleen in Christus gefundeerd ligt, zo geldt dat ook voor de instemming ermee. Wanneer Hij namelijk beveelt tot de bruiloft te komen, staat Hij er Zelf voor in dat wij komen. Dat doet Hij door alle beletsels op te ruimen die ons zouden hinderen, bijvoorbeeld het bezwaar niet gereed te zijn. Grays reactie: „Zeg oprecht tot Hem dat u niet gereed bent. Dan bent u gereed!” Wij komen nooit tot Christus’ bruiloft krachtens enige gereedheid bij onszelf, maar louter omdat Hij Zelf gereed is en alle dingen in gereedheid bracht. Hij legt ons werkelijk geen strobreed in de weg. Maar de bruiloftskleding dan? Wellicht zegt iemand: „Ik heb geen gepast gewaad, dacht u dat ik in deze vuile lompen tot Christus kan gaan?” Gray weet raad: „Kom tot Hem, en Hij zal u klederen geven!” Ook op de cruciale vraag hoe men aan de gewilligheid komt om met Christus’ nodiging in te stemmen, is Gray berekend. Christus’ stem klinkt namelijk niet alleen in onze oren, maar reikt tot in ons hart. Zo beweegt Hij onze wil om Hem ons hart te geven. Gray wist dat niet alleen de aanbieding van de genade, maar ook de aanvaarding ervan puur genade is.
Urgent
Grays appel is niet alleen royaal, maar ook urgent. De drang van Christus’ liefde maant tot overgave. Wie geen voeten heeft om te gaan, gelast hij om dan maar naar Hem toe te kruipen. Wie zelfs daartoe niet in staat is, mag volstaan met slechts een blik op Hem. Alles wat wij onszelf niet kunnen geven, geeft Hij om niet. Ook het geloof.
Dat het geloof een gave Gods is, betekent voor Gray niet dat het ‘dus’ nog te bezien staat of ons dat gegeven wordt, maar veeleer dat het geloof een geschenk is dat de Heere gratis –dat is: genadig– uit wil reiken aan ieder die dit geloof in eigen hart niet op kan delven. Gray hoort hierin de blijde mare dat de zaligheid voor geen partje van de mens afhangt, dus ook niet van het partje dat geloof heet, maar dat het heil van A tot Z aan Gods genadige verkiezing hangt. Of God wel alle hoorders op het oog heeft, is voor Gray geen vraag. In Gods eeuwige vrijmacht verneemt hij de hartslag van die God Die een heilig onbehagen in de zonde heeft, maar Die een even heilig welbehagen heeft om lief te hebben wat Hem niet heeft liefgehad. Het was in de volheid des tijds dat dit eeuwig welbehagen eenmaal vlees en bloed werd, en het is in het heden van de verkondiging dat dit welbehagen door Christus’ hand gelukkend voortgaat.
In de prediking maakt God van Zijn genadekeuze geen geheim, maar opent Hij Zijn Vaderhart in de wonden van de Gekruisigde. Daar onthult zich Gods eeuwigheid als heden van genade en wordt Zijn eeuwige besluit tot dag der zaligheid. Daar stelt de Geest ons niet voor een keus die aan onze (vermeende) vrijheid wordt overgelaten. Daar valt niets te wikken en te wegen. Er rest ons niets dan een verwonderd amen, omdat Gód gekozen heeft en kiest. Dát is geloof, al kan men het er zelf wellicht niet eens voor houden. Het doet er niet toe. Gód houdt het ervoor. „Er is geen keus. Neem daarom Christus hoe dan ook aan. Alle dingen zijn gereed. De hemel is gereed, álles is gereed. Het verdrag is gereed en ondertekend met het bloed van Christus. O, wil uw naam eronder zetten. Bent u gereed? Kom dan meteen. En bent u níét gereed? Kom dan ook.”
Liefdesdwang
De jonge Gray, die in de hemel kind aan huis was, weet dat deze liefdesdwang van hemelse herkomst is. Hij kan de ernst ervan dan ook tot het uiterste voeren: „Wie weet of dit misschien niet de laatste nodiging van de hemel is.” Een ”vonk van de hemel” is Gray genoemd. Zijn bediening op aarde was van korte duur, maar zijn prediking bevat een hemelbericht dat de tijd verduurt.
Ik hoop dat deze bespreking naar meer zal smaken en dat de lezer de preken zelf ter hand zal nemen. Ze zijn secuur in het Nederlands vertaald, al zou het voor de helderheid dienstig zijn in een herdruk tweemaal van het Engelse origineel af te wijken: door op bladzijde 125 ”Maranatha” te wijzigen in ”Anathema” en op bladzijde 164 het Latijnse ”deliberatio” te vertalen met ”overweging”.
Opdat ik Hem kenne. Twaalf preken, Andrew Gray; uitg. Den Hertog; 268 blz.; € 21,90