Beuken op onderwijsvrijheid heeft op den duur effect
Iedereen weet dat wanneer je maar lang genoeg beukt, zelfs de sterkste muur van gewapend beton het een keer gaat begeven. De Berlijnse Muur is daar een sprekend voorbeeld van. Jarenlang was dat een ondoordringbare scheiding tussen Oost en West. Wat er na de Wende van overbleef, waren kleine brokstukjes die toeristen als souvenier meenamen.
Deze afbraaktechniek werkt niet alleen bij immense, bijna onneembare vestingen, maar ook in politieke of maatschappelijke processen. Lever aanhoudend kritiek op een regel, beleidsonderwerp of wet en op den duur gaan die eraan. Eerst wordt het jarenlange onaantastbare thema bespreekbaar, dan wordt de kritiek harder en op de duur gaat het vaststaande feit onderuit omdat het niet meer van deze tijd is. Voorbeelden zijn er genoeg te vinden. Denk aan thema’s als huwelijk, levensbegin en -einde.
Sinds ongeveer de eeuwwisseling wordt luider geroepen dat de onderwijsvrijheid, vastgelegd in artikel 23 van onze Grondwet, aangepast moet worden. Die roep wordt steeds luider en krijgt dan ook steeds meer gehoor. De steen des aanstoots is vooral dat er scholen worden bekostigd die werken vanuit een levensbeschouwing die niet past binnen het libertijnse denken en die met hun toelatingsbeleid hun identiteit proberen te handhaven. Die moeten worden aangepakt.
Bij die aanval gebruiken de critici van de onderwijsvrijheid een stormram die een groot deel van de bijzondere scholen hen zelf in handen heeft gegeven. De identiteit van deze scholen is niet of nauwelijks meer te onderscheiden van openbare. Vandaar dat voorstanders van een aanpassing van artikel 23 zeggen: Waarom hanteren we het oude principe dan nog? Laten die scholen eerst maar eens zeggen wat hun bestaansrecht is.
De aanpassing zou dan niet zozeer de scholen met een verwaterde identiteit raken, maar juist de scholen die wel ernst maken met hun eigen karakter. En dat lijkt ook de bedoeling te zijn. De werkelijke reden is dat die scholen met hun toelatingsbeleid en regels ergernis oproepen. Vooral gaat het om orthodox-christelijke en islamitische scholen.
Bij het toelatingsbeleid is het argument dat deze scholen te weinig gedifferentieerd zijn. Toch is de vraag of dit terecht is. Wie het leerlingenbestand van reformatorische scholen bekijkt, ziet dat kinderen uit alle lagen van de bevolking aanwezig zijn. Immers deze leerlingen worden niet geselecteerd op grond van inkomen, sociale achtergrond maar op grond van de levensbeschouwing. En die is in alle lagen van de bevolking te vinden.
Zijn er dan geen problemen? Ja, er zijn enkele voorbeelden van islamitische scholen die over de schreef gaan. Inmiddels heeft de praktijk uitgewezen dat de overheid binnen de huidige grenzen van de huidige onderwijsvrijheid middelen heeft om die aan te pakken. Daar hoeft het recht (!) op vrijheid van onderwijs niet voor te worden aangepakt.