Zendingsdag hhg Harskamp: Gebed is het belangrijkst
Het gebed is het belangrijkste bij het bedrijven van zending, aldus ds. A. J. Britstra. „De verkondigers van Gods Woord weten dat het niet hun woorden zijn die mensen bekeren, maar dat God het doet.”
De predikant van de hersteld hervormde gemeente in Maartensdijk sprak zaterdag tijdens de jaarlijkse zendings- en ontmoetingsdag in de hersteld hervormde kerk van Harskamp. De bijeenkomst trok zo’n 350 mensen, meer dan vorig jaar.
Ergernis
Als uitgangspunt van zijn toespraak had ds. Britstra Markus 16:15 genomen: „En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen.” Het Evangelie is een blijde boodschap, maar velen weten dat niet of willen dat niet weten, zei de predikant. „Velen aanvaarden tegenwoordig graag de boodschap dat met de dood alles is afgelopen omdat ze het bevrijdend vinden als er geen oordeel is. Maar wat in de Bijbel staat, is waar.”
Hij wees erop dat de verkondiging van Gods Woord, ook al gaat het om een blijde boodschap, op harde harten stuit, omdat mensen dingen te horen krijgen die ze niet willen horen. „Als het Evangelie eerlijk wordt verkondigd, roept het ergernis op. Als dat niet gebeurt, is er iets niet goed. De boodschap van het Evangelie is dat de mensen onder Gods toorn liggen en dat er verzoening is in Christus.”
Gebed is nodig, aldus ds. Britstra. „Het is God Die de mensen bekeert. Dat brengt in de binnenkamer. Het zwakste werktuig staat God niet in de weg om Zijn werk te doen.”
Dorst
Ds. J. van Meggelen, predikant van de hersteld hervormde gemeente te Nederhemert, sprak over Jesaja 55:1: „O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!”
Alle mensen hebben dorst en ze blijven dorsten, aldus de predikant, die eraan toevoegde dat velen hun dorst proberen te lessen met vermaak en andere dingen die blijven zorgen voor een dorstgevoel. Hij stelde: „Wie zending bedrijft, komt erachter dat geen sterveling op God zit te wachten.”
Toch zijn er mensen die dorsten naar God, zei ds. Van Meggelen, die deze dorst een voorbereidend werk van God noemde. Volgens hem wordt met de in de tekst genoemde wateren Gods Woord bedoeld. „U wordt geroepen om het Woord ernstig te onderzoeken.” Vervolgens noemde hij Christus. „Als u Hem gevonden hebt, begint u de Bijbel een beetje te begrijpen.” Ten slotte wees hij op de Drie-enige God. „Mensen kunnen nergens anders gelukkig zijn dan in een Drie-enige God.”
Bewindsel
Ook emeritus predikant ds. D. Heemskerk nam zijn uitgangspunt in het boek Jesaja, en wel hoofdstuk 25:7 en 8, waar het gaat over het bewindsel van het aangezicht waarmee alle volken bewonden zijn, en de overwinning van Christus.
Ds. Heemskerk noemde dat bewindsel zowel de onwetendheid als de bekendmaking van de doodstaat van de mens. „Het Woord is geadresseerd aan mensen die onwetend zijn, doodsdoeken dragen en over wie het oordeel is uitgesproken dat ze het aangezicht van de Koning der koningen niet zullen zien. Door de bediening der verzoening neemt de Heere het bewindsel weg en wordt de Heere Jezus aangewezen als de Overwinnaar Die de hel en de dood heeft overwonnen.”
Emeritus predikant ds. K. Veldman sprak over de Kananese vrouw, vanuit Mattheüs 15:24: „Maar Hij, antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.” De predikant gaf aan dat met die verloren schapen de verloren zielen bedoeld worden: mensen die weten dat ze verloren zijn. „Genade is er alleen voor iemand die veroordeeld is. Het is genade als God je neerwerpt en je naar Hem toe kruipt. Hij trekt.”
Allerminste
De zendingsdag werd geopend en gesloten door de plaatselijke predikant ds. A. Vlietstra. In zijn openingswoord sprak hij over Efeze 3:8: „Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus.”
Volgens ds. Vlietstra gebruikte Paulus deze woorden niet om zwaar te doen of indruk te maken, maar was het echt. „Hij wist wie hij was.”