Pensioenakkoord neemt obstakels niet weg
Ook na het deze week gesloten principeakkoord omtrent de AOW-leeftijd en de toekomst van het pensioenstelsel, blijven de grootste obstakels en onrechtvaardigheden bestaan.
Het tijdelijk bevriezen van de AOW-datum op 66 jaar en vier maanden verschaft toekomstige gepensioneerden geen duidelijkheid of zekerheid. Beter was het geweest om de pensioengerechtigde leeftijd niet rechtstreeks te koppelen aan de toegenomen levensverwachting, maar jaarlijks met een vooraf afgesproken aantal maanden te laten stijgen. Nu moeten oudere werknemers tot kort voor de eindstreep rekenen met een ”waarschijnlijke” en dus onzekere pensioendatum.
Ook kan niet vaak genoeg worden benadrukt dat de pensioendatum niet is gestegen met –op dit moment– een jaar en vier maanden ten opzichte van de 65-plusser van toen, maar met vele járen. In vergelijking met werknemers die gebruik konden maken van de VUT of een andere vorm van vroegpensioen, moeten mensen nu soms wel tot een heel decennium langer doorwerken.
Bij het aanvullend pensioen ligt de nadruk op de overgang van een solidair stelsel naar een systeem met meer individuele beleggingen zonder de garantie dat het leidt tot een rechtvaardiger of evenwichtiger eindresultaat. Een oudere werknemer die zelf genoeg heeft gespaard om een aantal jaren eerder te kunnen stoppen, ziet in de bijbehorende berekeningen dat hij daardoor een onevenredig groot deel van de pensioenopbouw misloopt.
Zo kreeg ik een rekenvoorbeeld onder ogen van een leraar basisonderwijs van 59 die al bijna 37 jaar voor de klas staat. Op het overzicht van het pensioenfonds viel te lezen dat hij uiteindelijk kon rekenen op een aanvullend pensioen van 15.000 euro per jaar, precies het gemiddelde in ons land. Zou hij vandaag zijn laatste lesdag inroosteren, dan daalde dat bedrag tot 10.000 euro. Anders gezegd: in die laatste zeven jaar bouwt hij 50 procent extra pensioen op.
Deskundigen kunnen dat waarschijnlijk goed uitleggen, net zoals een spaarhypotheek pas in de laatste paar jaar van de looptijd echt gaat renderen. In het begin heb je nog maar weinig premie ingelegd, terwijl de spaarpot tegen het einde bijna vol zit en er jaarlijks vele duizenden euro’s aan rentevergoedingen worden bijgeschreven. Toch wringt het en heeft het de schijn van onredelijkheid.
Een andere systematiek is wel mogelijk, maar die is vanwege de aanhoudend lage rente waarschijnlijk te kostbaar. Daarmee doel ik op de groep werkenden met een pensioen dat is ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij in plaats van bij een pensioenfonds. De hoogte van de uitkering is dan meestal gegarandeerd en gaat in op een afgesproken einddatum. Zo kan het gebeuren dat een werknemer straks al aanvullend pensioen ontvangt wanneer hij 65 wordt, terwijl hij pas jaren later recht heeft op AOW.
De waardeopbouw verloopt ook veel evenwichtiger, met een vast bedrag per jaar. Zo had ik zelf een regeling waarbij elk gewerkt jaar achteraf goed bleek voor 600 euro extra aanvullend pensioen. Wie dan eerder stopt met werken of voortijdig zijn baan kwijtraakt, verliest niet meteen het gros van zijn pensioenaanspraken maar behoudt een uitkering die een reële en redelijke afspiegeling vormt van het aantal gewerkte jaren.
De auteur is schrijver en publicist. Reageren? hormann@refdag.nl