Theologenblog: de beweeglijkheid van een Bijbeltekst
Op 26 april promoveerde Henk de Waard, docent Hebreeuws aan de TUA, cum laude op een proefschrift over Jeremia 52. Hij laat zien dat er twee versies bestaan van dat hoofdstuk. Moeten kiezen tussen de oudere (Griekse) en de jongere Hebreeuwse versie? Michael Mulder schetst de achtergronden.
De ene versie is bekend uit onze bijbelvertalingen (die de Hebreeuwse grondtekst volgt); de andere versie is te vinden in de Griekse vertaling van Jeremia. De Griekse vertaling van het Oude Testament vormde in de Vroege Kerk de gezaghebbende canon en is dat nog steeds in de Oosters-orthodoxe kerken.
Dr. De Waard heeft aangetoond dat op die punten waar de Griekse vertaling anders is dan de tekst die wij in onze Bijbel hebben, deze vertaling niet onbetrouwbaar is. Integendeel, de Griekse vertaling van Jeremia gaat terug op een oudere Hebreeuwse tekst, die verloren is gegaan. Daarmee staat deze vertaling dus dichter bij de oorspronkelijke woorden van de profeet Jeremia dan wat er in onze protestantse Bijbels te lezen is.
In de tijd van de Reformatie is er voor gekozen om de Hebreeuwse tekst, bekend uit de Joodse traditie, als de gezaghebbende canon te erkennen. Dat was uiteraard een goede beslissing, omdat het beter is de Bijbel in de grondtaal te lezen dan in een vertaling. Maar voor Jeremia ligt dat net even anders, omdat de Hebreeuwse tekst van deze profeet al vroeg een aantal veranderingen heeft ondergaan. De studie van De Waard analyseert die veranderingen en laat zo een ontwikkeling zien van de tekst, die alleen door nauwgezet onderzoek van de bronteksten zichtbaar kan worden.
De geconstateerde verschillen betreffen vaak alleen de vorm, maar soms ook de inhoud van de profetie. Daarmee wordt het extra spannend. Waarin zit het grootste onderscheid tussen de beide versies van Jeremia 52?
In de Griekse versie is dit hoofdstuk een epiloog, die het hele boek van de profeet tot een zinvolle afronding brengt. Dat is mogelijk, omdat deze vertaling een andere volgorde van de hoofdstukken kent. Jeremia 52 sluit zo aan bij tal van waarschuwingen aan de bevolking die in Jeruzalem is achtergebleven, nadat een deel van de Judeeërs in 597 was weggevoerd naar Babel. Voor dat achtergebleven deel van de bevolking heeft de profeet geen goed woord over. Zij trekken uiteindelijk naar Egypte, omdat zij naar de stem van God niet willen luisteren. Daar zal hen een definitief oordeel wachten (vergelijk Jeremia 42, 43 in onze vertaling). Het is dan ook opmerkelijk, dat in de epiloog van de Griekse versie van Jeremia geen aandacht meer is voor die inwoners van Juda, die in 597 waren achtergebleven. Wél spreekt de epiloog over de begenadiging van Jojachin (Jeremia 52:31-34). Hij was een van degenen die al in 597 waren weggevoerd in ballingschap en daarmee direct het oordeel van God ondergaan hebben. Juist voor hén lijkt er hoop te gloren, als de koning die toen was weggevoerd tenslotte genade ondervindt. Zo eindigt dan het boek Jeremia: toch hoop voor dat deel van Israël, dat het oordeel van God aanvaard heeft.
In de latere Hebreeuwse versie krijgt Jeremia 52 een heel andere functie. Eigenlijk vormt het een apart nawoord over Israël, na een aantal oordeelsprofetieën over de volkeren, met als hoogtepunt Gods oordeel over Babel (Jeremia 50, 51). In die blik op Israël krijgen de mensen die in Juda waren achtergebleven na de eerste ballingschap nu opeens wél aandacht (Jeremia 52:15,16,27-30). Ook zij worden alsnog deels weggevoerd (zoals in 586 voor Christus daadwerkelijk gebeurd is) en vormen zo een eenheid met degenen die al eerder in ballingschap waren gegaan. Daarmee lijkt er ook voor hen toch toekomst te zijn.
De studie van dr. De Waard laat de ontwikkeling zien van de tekst en zet deze in een historisch kader. Tijdens de promotie werd de vraag gesteld of wij dan moeten kiezen tussen de oudere (Griekse) en de jongere Hebreeuwse versie. Hoe zit dat met de canon? Is die flexibel, of moeten we kiezen tussen één van beide vormen? Voor het antwoord ontbrak tijdens de promotie helaas de tijd. Moeten we inderdaad kiezen? Of kunnen we de verschillende tekstvormen van Jeremia op eigen waarde schatten?
Juist in de ontwikkelingsgang van de tekst is te zien hoe de HEERE tot zijn volk spreekt door de profeten. Hij waarschuwt, zijn oordeel klinkt, en dan – dwars door alles heen – komt Hij toch met beloften van nieuwe toewending en hoop, in pure genade. Blijkbaar is God zó bewogen met zijn volk, dat Hij opnieuw naar hen toekomt, ook waar eerder zijn oordeel het laatste woord leek te zijn. Daar is de nieuwe, aangepaste en uitgebreide Hebreeuwse tekst getuige van. Is dat een flexibele canon? Of werpt de gelaagdheid van de tekst van Jeremia, zoals wij deze uiteindelijk ontvangen hebben, licht op Gods bewogenheid, zoals Hij opnieuw naar zijn volk toe beweegt? Achter de verschillende lagen in de ontwikkeling van de tekst, staan fases in (de tekst van) de profetie geadresseerd aan Gods volk in telkens verschillende perioden; daarachter ontdekken we het hart van God zelf, die door deze profetenwoorden naar zijn volk blijft toekomen.
De diepste verwondering betreft hier niet de beweeglijkheid van de tekst van de canon, maar de beweging van God zelf, die in dit Woord nog steeds spreekt, met dezelfde bewogenheid.
Michael Mulder is universitair docent Nieuwe Testament en Judaica aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.