Wapen van Domburg siert werk laatste pijpenmaker in Zeeland
Collector’s items zijn het, de ‘Goudse’ pijpen van de laatste pijpenmaker van Zeeland. En alleen bestemd voor de Domburgse gaaischieters. Het schieten van de ‘vogel’ met een historische voorlader, ook al zo’n traditie die de verdwijning nabij is.
Het lijkt zo eenvoudig als de 58-jarige Martin Maas een homp witte klei uit een plastic zak haalt en er een bolletje van draait. Dan rolt de geboren Domburger er met vlakke hand een sigaarvorm met dik uiteinde van. Een smalle priem duwt hij door de steel, richting de kop. Dat wordt het rookkanaal.
Het geheel gaat in twee goed ingevette mallen; daarna samen in een bankschroef geklemd, zodat het teveel aan klei er aan alle kanten uitpuilt. Met zijn duim duwt Maas in de zachte kop een holte, met een metalen plug vervolmaakt hij die, waarna het gevormde model buiten het sjabloon netjes bijgesneden en nabewerkt wordt. Tot slot volgt met een stempel het echtheidskenmerk: het wapen van Domburg.
Na een droogproces van enkele weken gaan er honderd pijpen een dag in een hete oven, waarbij de temperatuur steeds hoger opgevoerd wordt, tot 1130 graden Celsius. Het resultaat is een mintgrijze kleipijp in een vorm die al honderden jaren gebruikelijk is: de Goudse pijp, gemaakt in Domburg. Maar ook dat is relatief. Want oorspronkelijk heeft het rokende kleinood zijn wortels in het Engeland van voor de Tachtigjarige Oorlog. In die tijd werd hij nog van kalk vervaardigd.
Meesterpotterbakker
Het eeuwenoude ambacht kreeg de Zeeuwse leerling-pijpenmaker hoogstpersoonlijk overgedragen van de Goudse meester-pottenbakker Adri Moerings vlak voor zijn overlijden in 2010. Drie dagen duurde de individuele inwijding. In Gouda zelf produceert naar verluidt slechts een enkeling nog wat kleipijpen voor de bühne. De laatste Zeeuwse pijpenmaker probeert op zijn beurt de kunst weer door te geven aan een opvolger uit de gaaischieters.
Het knallen op de gaai, een object op twee houten palen, gebeurt met geweren uit begin 19e eeuw en is een overblijfsel van de schutterij zoals deze vanaf 1582 in Domburg vorm kreeg, vertelt de Zeeuwse vakman. De Walcherse kustplaats kreeg toen als zogenoemde smalstad beperkt stadsrechten. „Met historische voorladers en zwart kruit moet op de eerste vrijdag na Sint-Jan (24 juni) de gaai geraakt worden. Alleen Westkapelle kent in Zeeland eenzelfde mannentraditie, die overigens flink afwijkt van de gebruiken bij de bekende Limburgse schuttersgilden. Vrouwen zijn niet welkom als lid. Ze mogen alleen broodjes en koffie komen brengen.” De Zeeuwen houden het simpel en zijn wars van publiciteit, hoewel het geknal in de duinen voldoende nieuwsgierig publiek trekt.
Maar voor de traditie van de daaropvolgende zaterdagochtend is Martin Maas een halfjaar in de weer in zijn schuurtje. Zo’n honderd stevige rokertjes moeten er gefabriceerd worden met de hand… en stuk voor stuk. Zoals het hoort.
Nadat de kruitdampen op vrijdag zijn opgetrokken, volgt zaterdags het afsluitend rookgelag onder de kerktoren met alle zestig gaaischieters. De pijptabak gaat onder luid en vrolijk gezang van hand tot hand, de pijpenkoppen worden volgestopt en het traditionele paffen begint. Ook de niet-rokers moeten eraan geloven, hoewel zij het meestal houden bij een paar vlugge trekjes. Want uiteindelijk gaat het om het kunstige object, een collector’s item dat nergens te koop is. En ieder jaar worden er nieuwe gemaakt. Ook dat is traditie. Roken doe je namelijk alleen met een vers exemplaar.
Breekbaar
Zestig gaaischieters en honderd pijpen. Waarom deze hoeveelheid? „Reservepijpen komen altijd van pas. Het is breekbaar materiaal. Bovendien heb je niet altijd zin om die dingen te maken en soms lukt het gewoon niet. Ik werk dus wat vooruit.”
Dat er vrijwel geen klassieke-pijpenmakers meer zijn, wordt volgens Maas ook veroorzaakt door het gebrek aan de benodigde metalen gietvormen. „Die zijn vrijwel nergens meer te krijgen. Ik zoek al jaren naar een mal voor een pijp met een lange steel, maar nog zonder resultaat.”