Vrijwel elk kind leert moeiteloos taal gebruiken
Wanneer leren kinderen hun eerste woorden? Waarom praten volwassen op zo’n raar toontje tegen baby’s? Hoe komt het dat kinderen zo creatief zijn in hun woordkeus? Het zijn boeiende vragen voor wetenschappers – maar evengoed voor opvoeders en taalliefhebbers.
Boeken over zinsbouw, woordstructuur en klanken. Over de taalcanon, taalkunde en taalontwikkeling. De rijenhoge kasten op de kamer van taalwetenschapper Paula Fikkert maken snel duidelijk waar haar interesse ligt. Ze is hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en houdt zich al zo’n dertig jaar bezig met eerste taalverwerving, zoals het leren van je moedertaal onder specialisten heet.
Vanaf de bovenste plank van de boekenrij kijkt een grote pluchen Nijntje naar beneden. ”Nienie”, zo noemde een van onze kinderen het bekende witte konijn, toen hij peuter was. Een verklaarbare keus, blijkt tijdens het gesprek met Fikkert. „Herhalingen komen veel voor in kindertaal. Het hergebruiken van lettergrepen maakt moeilijke woorden voor een kind makkelijker.”
De Nijmeegse taalkundige is ook hoofdonderzoeker bij het Baby & Child Research Centre in Nijmegen, een samenwerking tussen de Radboud Universiteit en het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek. Taalkundigen en psychologen uit binnen- en buitenland proberen daar gaandeweg steeds meer stukjes van de puzzel over het taallerend kind compleet te krijgen. Want hoe is het mogelijk dat kinderen ogenschijnlijk moeiteloos in een paar jaar tijd hun moedertaal leren?
Veters strikken
Taalverwerven is een wonderlijk proces, daar zijn wetenschappers het over eens. Zeker als je bedenkt dat nagenoeg elk kind al zinnen maakt voordat het zijn veters kan strikken – om een voorbeeld te noemen dat specialisten vaak gebruiken. Terwijl taal enorm complex is, veel ingewikkelder dan veters strikken.
Toch leert het gros van de kinderen zijn moedertaal probleemloos. Naar schatting heeft zo’n zeven procent van de kinderen een taalontwikkelingsstoornis. Niet veel, want er kan op heel veel fronten iets misgaan. Bij het gehoor –de input– of bij het vormen van klanken bijvoorbeeld. Of in het brein. Alleen al leren welk woord bij welke betekenis hoort, is iets raadselachtigs. Een kind moet ontdekken welke harige dieren allemaal ”hond” heten en welke ”poes” of ”geit”. Een kind maakt heus wel eens een „categorische fout” –zoals dat zo mooi heet– maar uiteindelijk leert het feilloos onderscheiden (zie ook ”Raar ding, zo’n bal”).
Woordenschat
Kinderen zijn al bezig met taal voordat de meeste mensen er erg in hebben, weet Fikkert. „Ook veel eerder dan wij als taalwetenschappers aanvankelijk verwachtten. We dachten dat kinderen pas woorden begonnen te leren als ze zes maanden zijn. Via eye tracking (een onderzoeksmethode waarbij een computer de oogbewegingen van een proefpersoon volgt, MO) ontdekten we dat ze dan al veel woorden weten.”
Dat „weten” is in deze fase vooral herkennen. De productie van klanken en woorden komt een paar maanden later goed op gang. Woorden waarin klinkers voorkomen die met de lippen worden gevormd, zoals de ”p”, de ”b” en de ”m”, zijn dan favoriet. Niet zonder reden. „Babylippen zijn natuurlijk goed getraind en het zijn ook nog eens klanken die goed zichtbaar zijn als anderen ze met hun lippen vormen.”
Overigens is er een enorm verschil in het moment waarop kinderen hun eerste woorden uitspreken. „Er zijn baby’s die rond de leeftijd van 9 maanden beginnen, er zijn ook kinderen die op hun tweede gaan praten.”
Wat geruststellend is: de verschillen in productie zijn tijdelijk. Fikkert: „Ik maak wel eens de vergelijking met de manier waarop mensen een tweede taal leren. De één probeert al wat op een terrasje te bestellen als hij nog maar drie woorden kent, de ander wacht liever tot hij een grote woordenschat heeft. De eerste is de baby die vroeg begint met klanken en woorden. Een kind dat later gaat spreken, lijkt meer op de vreemde-taalleerder die op safe speelt. Er is dus ook geen direct verband tussen de hoeveelheid woorden die kinderen kennen en die ze zeggen.”
Welke invloed hebben ouders op de taalontwikkeling?
„Kinderen leren het meest door interactie. Stel: je kind kent het woord voor ”kopje” niet en vraagt: wat is dat? Je kunt zo’n vraag negeren, dat is het slechtste voor de taalontwikkeling. Je kunt ook zeggen: „Dat is een kop.” Of, in het meest ideale geval, zeg je: „Dat is een kop. Er kan koffie in. Wil je ook wat drinken uit een kop?” Dan heeft kind veel handvatten om het woord te onthouden.”
Taal is sowieso een sociaal gebeuren, benadrukt Fikkert. Kan een kind thuis soms nog wegkomen met alleen ”uh-uh”, bij anderen zal het zich duidelijker moeten uitdrukken. „Je ziet dat kinderen vaak een enorme sprong maken in taalontwikkeling, zodra ze naar het kinderdagverblijf gaan. Taal leer je spelend en bewegend.”
Volwassenen passen zich in hun toon en woordkeus vaak aan het kind aan. Verstandig?
„Wist je dat kinderen van een jaar of vier het ook al doen, als ze tegen een baby praten? Taalkundigen noemen dit ”child directed speech”, kindgerichte spraak. Je praat langzamer, maakt kortere zinnen, kiest eenvoudiger woorden en je maakt de verschillen in intonatie groter.
Vaak gaat het vanzelf, maar sommige ouders vragen zich af of het niet overdreven is. We weten dat het kinderen helpt. We hebben onderzocht of het brein van jonge kinderen reageert als er in een zin een woord voorbijkomt dat ze al kennen. Als je kindgerichte taal gebruikt, herkennen kinderen zo’n woord beter. Al is het geen noodzakelijke voorwaarde om een taal te leren.”
Nederlandse kinderen vinden Amerikaanse kindgerichte taal trouwens nog aantrekkelijker, blijkt uit onderzoek. Die is veel nadrukkelijker dan de Nederlandse variant. Fikkert: „You look at the bááááll, zeggen Amerikaanse ouders. In onze oren klinkt het uitzonderlijk; kinderen houden ervan. Wat grappig is: als Amerikaanse onderzoekers gaan werken met Nederlandstalig materiaal, zeggen ze: deze teksten zijn helemaal niet ”child directed” genoeg!
Kindertaal is grappig en vertederend, vinden volwassenen. Hoe komt dat?
„Pas als dingen anders gaan dan ze meestal gaan, vallen ze je op. Bij taal is dat net zo. Zegt een kind wat anders dan je verwacht, dan trekt het de aandacht.”
Wat kindertaal ook leuk maakt, is de verrassende creativiteit van kinderen. Fikkert: „Als ze een woord nog niet kennen, maken ze het gewoon zelf. Schaatsen zijn ”glijschoentjes” en in plaats van schroeven zei een kind ooit ”spijkers met rimpels”.”
Voor taalkundigen zijn uitingen van jonge kinderen prachtig onderzoeksmateriaal, omdat ze veel laten zien over de werking van taal. Zo was er eens een kind dat ontbijtspek ”ochtendham” noemde. „Kennelijk had het kind het woord ontbijtspek al geleerd, maar herinnerde het zich het op dat moment niet.” Dus maakte het iets wat erop leek. „Aan zulke versprekingen kun je zien wat er in je hoofd gebeurt als je woorden gebruikt. Dankzij zo’n voorbeeld weten we dat je in je brein de begrippen ”ham” en ”spek” dichtbij elkaar liggen.”