AzG besloot tot de stap na de moordaanslag op vijf medewerkers begin juni in het noordwesten van het land. De veiligheidssituatie maakt het nagenoeg onmogelijk onafhankelijke hulp aan het Afghaanse volk te bieden, verklaarde AzG dinsdag in de Afghaanse hoofdstad Kabul.

Het besluit is mede ingegeven door onvrede over het onderzoek dat de Afghaanse regering heeft ingesteld naar de aanslag van 2 juni waarbij de hulpverleners -een Nederlander, een Belgische, een Noor en twee Afghanen- om het leven kwamen. Ook heeft de organisatie kritiek op de „coöptatie van humanitaire hulp” door de Amerikaanse strijdkrachten, die daarbij worden gedreven door militaire en politieke motieven. AzG zei in een verklaring 24 jaar in Afghanistan te hebben gewerkt en met pijn in het hart te vertrekken. Maar „de context van vandaag maakt onafhankelijke hulpverlening voor het Afghaanse volk vrijwel onmogelijk.”

Tot de weinige organisaties die nu nog in Afghanistan werken, behoren de christelijke hulporganisaties ZOA-Vluchtelingenzorg, TearFund en Medair. Het besluit van AzG bepaalt deze organisaties steeds meer bij de vraag of het verantwoord is in Afghanistan blijven, aldus ZOA-directeur Zeger de Haan, die met zijn staf in beraad is over al of niet blijven in Afghanistan. „Een andere mogelijkheid is onze operaties in Afghanistan tijdelijk op te schorten, tot na de presidentsverkiezingen”, aldus De Haan.

ZOA heeft drie Nederlanders (van wie een echtpaar) in Afghanistan aan het werk, die samen zo’n 100 tot 150 Afghanen aansturen. De veiligheidssituatie is dermate verslechterd dat ze het huis of kantoor bijna niet meer uitkomen. Ook de auto’s waarin de ZOA-medewerkers zich verplaatsen, zijn niet meer herkenbaar als die van een hulporganisatie om niet de aandacht te trekken. ZOA heeft voor 1 miljoen euro rehabilitatieprojecten lopen in Afghanistan.

Voor de aanslag van juni, waarvoor de Taliban zich verantwoordelijk verklaarden, had AzG in Afghanistan 80 buitenlanders en 1400 Afghanen in dienst.