Britse variant van „tragedy of the commons” dichtbij
In de economische wetenschap nemen we meestal aan dat als bedrijven en particulieren handelen vanuit eigenbelang, dit in goed functionerende markten leidt tot de hoogste collectieve welvaart.
Adam Smith noemde dit principe „de onzichtbare hand.” Maar deze wetmatigheid is niet in iedere context geldig. Zo gaat het mis wanneer er sprake is van een gedeelde hulpbron met een beperkte capaciteit, zoals visgronden of wegen. Handelen vanuit eigenbelang leidt dan collectief tot problemen, zoals files of overbevissing. Een vispopulatie kan daardoor zelfs volledig uitsterven, waardoor iedereen slechter af is.
Dit wordt ook wel de „tragedy of the commons” genoemd, naar een hypothetisch voorbeeld van een gezamenlijke weidegrond of meent, ofwel „commons” in het Engels. Bij gedeelde hulpbronnen is vaak regulering –bijvoorbeeld in de vorm van quota– nodig om overbelasting tegen te gaan. Al zijn er ook praktijkvoorbeelden van lokale gemeenschappen die er zonder van bovenaf opgelegde regelgeving in slagen om gemeenschappelijke hulpbronnen op een verstandige wijze gezamenlijk te beheren. De (inmiddels overleden) Amerikaanse politicoloog Elinor Ostrom heeft een Nobelprijs voor de economie gekregen voor haar onderzoek over dit onderwerp.
Hieraan moest ik afgelopen week denken tijdens de stemming in het Britse Lagerhuis (House of Commons) over het conceptakkoord voor uittreding uit de Europese Unie. Voor economen is het zonneklaar dat het Verenigd Koninkrijk (VK) zelf het meest zal lijden onder een brexit. Vooral als een akkoord uitblijft en er een harde brexit komt waarbij het VK geen handelsovereenkomst heeft met de EU, maar moet terugvallen op de meer basale regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
De kans op een harde brexit schatten mijn collega’s nu bijna even hoog als de kans dat er toch nog een akkoord komt. In dat geval staat het VK een recessie te wachten. Ook in Nederland, een belangrijke handelspartner van het VK, zal een harde brexit de groei flink afremmen. Daarnaast verliest Nederland bij een brexit een belangrijke bondgenoot op tal van dossiers, zoals pensioenen. Beide landen hebben namelijk een kapitaaldekkingsstelsel, waarbij geld opzij wordt gezet voor pensioen. De meeste andere EU-landen kennen een omslagstelsel, waarbij de werkenden de pensioenen van ouderen betalen.
Voor mij als buitenstaander is het onbegrijpelijk hoe de Britten het allemaal zover konden laten komen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Britse parlementsleden meer bezig zijn met hun eigen belangen dan met het landsbelang. Heeft het misschien te maken met het kiesstelsel? Het VK kent een districtenstelsel: de politicus die de meeste stemmen in een kiesdistrict heeft, krijgt een zetel in het parlement; de nummer twee heeft het nakijken. De gedachte is dat politici zo de belangen van hun lokale achterban in het oog houden om hun eigen positie te kunnen behouden. En met een grote meerderheid is het efficiënt regeren. Tenzij partijen intern volledig verdeeld zijn, zoals in het geval rond de brexit. Leidt nu de focus op de eigen politieke positie onvermijdelijk tot een Britse „tragedy of the commons”?
Alles bij elkaar zie ik het somber in. Toch blijf ik hopen op een klein wonder zodat het VK alsnog in de EU blijft.
De auteur is econoom bij RaboResearch.