„Dacia was als een lastdier”
Vijfendertig jaar lang heeft dit type auto bruiden naar het stadhuis gebracht, meloenen naar de markt en zieken naar het ziekenhuis. Een Roemeen was geen echte man als hij niet wist hoe hij er een aan de praat moest krijgen met niets meer dan een schroevendraaier. Woensdag rolde de laatste Dacia 1300 uit de fabriek. Het einde van een tijdperk.
De Dacia is de meest voorkomende auto in Roemenië. Volgens de maker, het Franse Dacia Groupe Renault, rijden er zo’n 1,5 miljoen van rond, op een bevolking van 22 miljoen. De laatste sedan die uit de fabriek in Mioveni kwam was nummer 1.959.730. Maar dit soort nummers heeft voor de gemiddelde autobezitter in Roemenië weinig betekenis. Auto’s krijgen hier niet zelden een naam en maken bijna deel uit van de familie.
De Dacia 1300, een replica van de Renault 12, wordt vervangen door eigentijdsere modellen, maar veel Roemenen blijven aan de auto gehecht. De laatste geproduceerde exemplaren, dinsdag verkocht voor 4200 euro per stuk, worden verzamelobjecten. De allerlaatste Dacia gaat naar een museum.
Emil Ion, 49 jaar oud, is de bezitter van een van de eerste exemplaren, uit 1970. Diverse belangstellenden zijn de laatste tijd komen informeren of papa’s oude meisje, zoals Ion zijn auto noemt, misschien te koop was. Ion wees hun stuk voor stuk de deur. „Ik hou van deze auto zoals ik van mijn vrouw en zoon hou, ik doe er voor geen goud afstand van.”
De eerste Dacia was een replica van de Renault 8. De auto dankte zijn bestaan aan een deal tussen het communistische regime en de Franse automaker Renault, gesloten in 1968, een periode van dooi waarin steeds meer Roemenen zich een goedkope auto konden veroorloven. In 1999, tien jaar na de val van het communisme, nam Renault een belang van 99,43 procent in het bedrijf.
De emoties rond de Dacia zijn niet louter positief. „De auto is een symbool van het communisme, zoals de Trabant dat in Oost-Duitsland was”, zegt de 57-jarige Ion Maneta. Net als de Lada in de Sovjet-Unie zag de Dacia er niet uit, maar had hij twee sterke punten: onderdelen waren overal te krijgen en het beestje was nooit moeilijk te repareren. „Een Dacia is als een lastdier: hij doet niet moeilijk en is ook niet duur”, zegt Traian Negulescu, 30 jaar oud en opgegroeid met zijn vaders Dacia, genaamd Albuta, oftewel kleine witte.
Onder het communisme bedroeg de wachttijd voor een Dacia zo’n twee jaar. Dan was het nog maar de vraag of je er veel in kon rijden: dictator Nicolae Ceausescu wilde besparen op benzine en gelastte dat autorijden maar eens per twee weken op zondag was toegestaan. Om dit soort redenen is Sorin Nicolau, eigenaar van een autobedrijf in Boekarest, helemaal niet sentimenteel. Opgeruimd staat netjes, vindt hij. „Voor de eisen die we toen stelden, was het een goede auto. Nu is de Dacia achterhaald. Hij is geen gezinswagen en biedt niet het comfort dat we vandaag de dag verlangen.”